De kasteelvrouwe controleerde of de maaltijden goed werden gemaakt. In feite was de kasteelvrouw de baas in het kasteel zelf. Haar man ging vaak over alle grond. Het eten van de adel was goed verzorgd.
Metselaars, timmerlui, stalknechten, ridders, bakkers, bedienden, kooplui, minstrelen en natuurlijk de koning zelf. In Aan het werk in het kasteel van Rebecca Colby & Tom Froese (ill.) komen al deze middeleeuwse beroepen voorbij. Sommige zijn er niet meer, maar heel veel bestaan nog steeds.
Als er niet gevochten werd, ging het leven op het kasteel er meestal rustig aan toe. Er werd gewoond, geleefd, plezier gemaakt. In de woonkamer van het kasteel was een lekkere openhaard. Hier konden de kasteelbewoners zich warmen.
In een kasteel wonen de kasteelheer met zijn vrouw en kinderen. Ook de bedienden wonen in een kasteel. Belangrijke mensen woonden in de hoofdburcht. Minder belangrijke mensen in de voorburcht.
Het ontstaan van de adel
In ruil voor hun steun en veel geld aan de leenheer waren zij vaak in staat om hun leen erfelijk te maken. Op die manier hadden zij voor hun familie speciale privileges (voorrechten) gekregen die nog eeuwenlang zouden gelden.
Je bent van adel als je afstamt van een vader die van adel is en die bovendien dezelfde achternaam heeft als jij, omdat titel en predikaat met de achternaam verbonden zijn en adeldom alleen in de mannelijke lijn kan worden doorgegeven.
Heden ten dage kan adeldom alleen aan een Nederlander verleend worden door erkenning, verheffing, inlijving of bij naamwijziging. Adeldom in Nederland vererft langs mannelijke lijn, waarbij het predicaat of titel is verbonden aan de geslachtsnaam van de vader.
Leven op het kasteel
Meestal woonden er ridders in de kastelen. Als er geen oorlog was, vermaakten zij zich op het kasteel met toernooien en feestelijke maaltijden. Toernooien waren wedstrijden in vechten. In mooie pakken vochten de ridders om paarden, mooie uitrustingen en om de aandacht van de kasteelvrouwen.
Kastelen hebben uiteenlopend functies, zoals een (militair) toevluchtsoord en woning voor een familie of en groep mensen. Dit onderscheidt een kasteel van een paleis (is niet versterkt), van een fort (is geen woonplaats van een edele) en van een ommuurde stad (collectieve verdediging).
Windsor mag dan het oudste kasteel ter wereld zijn (900 jaar), dit optrekje is nog steeds favoriet bij de Britse koninklijke familie.
Veel gevangen werden blootgesteld aan vernederingen en mishandelingen. In het kasteel verbleven op een gegeven moment ruim 450 NSB'ers en zo'n 50 Rijksduitsers 'die bij de mijnen iets op de kerfstok hadden'. Dit ging uiteraard gepaard met de nodige overlast voor de zusters en de kinderen van het tehuis.
Ridders leefden in kastelen. In zo'n kasteel moesten de bewoners veilig zijn tegen aanvallen van eventuele vijanden. Een kasteel werd gebouwd op een plek die moeilijk te bereiken was, bijvoorbeeld op een berg. In een kasteel woonden koningen, baronnen, ridders, bedienden en ander personeel.
De eerste kastelen werden tussen 800 en 1000 na Christus gebouwd. In die tijd maakten de Noormannen de kusten van Europa onveilig: ze plunderden dorpen en boerderijen. De mensen waren bang en probeerden hun woning en hun land tegen de indringers te beschermen. Sommigen bouwden een wal of muur om hun huis.
In een kasteel woonde vroeger een aantal mensen. Natuurlijk de kasteelheer met zijn vrouw en kinderen. Maar ook de bedienden. Alle belangrijke mensen woonden in de hoofdburcht.
Ze hadden dikke muren, kleine, smalle vensters, een slotgracht en een ophaalbrug. Die kon omhoog gehaald worden wanneer er gevaar dreigde. Dan kon niemand meer het kasteel binnen. Zo'n kasteel werd gebouwd op een heuvel of bij een brede rivier.
Een paleis is een ambtsgebouw dat een openbare of ceremoniële functie heeft. Het is vaak ook een (woon)huis voor een staatshoofd. Ook kardinalen en bisschoppen wonen normaal gezien in een paleis. Een kasteel is een versterkte woning van een gezin of kleine groep.
De eerste kastelen werden gebouwd tussen 800 en 1000 na Christus. Dit kwam omdat in die tijd de Noormannen de kusten van Europa onveilig maakten met hun plunderingen. De mensen voelden zich niet zo veilig meer en wilde hun land en woning beschermen tegen die indringers.
Door de vloer op pilaren te bouwen, kon bijna de hele vloer door de rookgassen worden verwarmd. Soms werd de rook ook door holtes in de muur geleid alvorens uit het gebouw te ontsnappen, waardoor dus ook de muren werden opgewarmd.
Hoe moet een ridder eigenlijk poepen? Als hij zijn harnas draagt? Er zit maar één ding op: alles moet uit.
Een rechtsom draaiende wenteltrap gaf het voordeel aan de verdedigers die zich aan de bovenkant van de trap hadden opgesteld. Aangezien rechts als dé zwaardhand gold was het voor de aanvallers lastig om de eerste slag toe te brengen.
Als er gevaar dreigde, trokken de boeren met hun gezinnen naar het kasteel. Daar waren ze veilig en hielpen ze mee het kasteel te verdedigen tegen de vijand. De stenen kastelen hadden dikke muren, torens en weergangen met kantelen, een brede slotgracht en een versterkte poort.
De formele titulatuur hooggeboren en hoogwelgeboren is sterk verouderd. Bij het aanspreken van adellijke personen kun je gewoon meneer of mevrouw gebruiken. Voor leden van het Koninklijk Huis gelden er nog wel formele regels voor adressering, aanhef en aanspreking.
De ongehuwde dochter van een (burg)graaf, baron, ridder of jonkheer werd aangesproken met freule. Deze aanspreekvorm is uit de mode geraakt. Weduwen van adellijke personen werden vroeger aangeduid als douairière, gevolgd door naam en titel of predikaat van de man, maar zonder de eigen naam: Douairière A.B.C.
Van de oudste adel weten we weinig, maar vanaf de 12e eeuw zijn de eerste families te onderscheiden. Bekend is de familie van de Utrechtse bisschop Hardbert van Bierum (1139-1150), die de rechtsmacht over Coevorden en Drenthe verwierf en erfelijk prefect (bisschoppelijk vertegenwoordiger) van Groningen werd.