Onze voorouders bewogen dagelijks dan ook veel meer dan de huidige mens: ze zochten naar bessen in het bos, gingen op jacht voor een stuk vlees, etc. Tegenwoordig eten mensen veel voedsel rijk aan koolhydraten en vet, dat amper vezels en vitaminen bevat.
In de prehistorie leefden de mensen in tentenkampen van een aantal tenten bij elkaar of in grotten. Zij waren verzamelaars en jagers. Zo'n driekwart van het voedsel werd verzameld (bessen, noten, zaden, knollen), een kwart was afkomstig van de jacht. Dit deden ze voor het vlees en de huid.
De allervroegste voorouders van de mens aten waarschijnlijk alleen planten. Net als de planteneters die er vandaag de dag rondlopen hadden ze grote, brede kaken. Dat begon te veranderen toen de eerste oermens met het predikaat homo – homo habilis – ten tonele verscheen.
De oermens was altijd op zoek naar omgevingen waarin overleven makkelijker zou zijn. Bijvoorbeeld als er veel vruchtbare planten in de omgeving waren, of wanneer er water in de buurt was. Ons brein was en is nog steeds geprogrammeerd om zich tot die omgevingen aangetrokken te voelen.
De oermens was een survivalist, met de vaardigheden en kennis om in elke situatie voor zichzelf te zorgen. Het ging ze niet alleen om dieren te doden voor voedsel of zich te verdedigen tegen een vijandelijke stam - het was meer dan dat.
In de prehistorie gingen mensen schrikbarend vroeg dood. Tot ongeveer 30.000 jaar terug. Toen werd vermoedelijk een deel van de mensheid vijftig jaar oud en was er zelfs een groep die de tachtig of negentig haalde.
In het Paleolithicum (ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden tot 10.000 v.Chr.) leefden vroege mensen in grotten of eenvoudige hutten of tipi's en waren ze jagers en verzamelaars. Ze gebruikten eenvoudige stenen en botten werktuigen, evenals ruwe stenen bijlen, om op vogels en wilde dieren te jagen.
De mensen sliepen gewoon op de grond, onder dierenhuiden. De oude Egyptenaren sliepen niet met een hoofdkussen zoals wij, maar met een hoofdsteun. Ze sliepen daarbij op hun zij. De nomaden in het oude Perzische rijk, maakten waterzakken van dierenhuiden.
Alle mensapen hebben grote, met lucht gevulde zakken die aan het spraakkanaal vastzitten: keelzakken. Die grote keelzakken zorgen ervoor dat mensapen laag, luid en indrukwekkend kunnen klinken. Het halve bolletje aan het tongbot zorgt ervoor dat de verbinding tussen het spraakkanaal en de keelzak open blijft.
Onderzoek laat zien dat de oermens een alleseter was en in die tijd moest eten wat voorhanden was; fruit, vis, vlees en noten. Maar het voedsel waarop al onze voorouders konden terugvallen waren knollen en wortels, die net als granen, veel zetmeel bevatten en daarmee energie leveren.
Dawkins noemt kannibalisme een taboe, maar het eten van mensenvlees is niet alleen een ethische kwestie. Ons vlees bevat namelijk infecterende proteïnes en deze kunnen ziekten veroorzaken en zelfs dood als gevolg hebben. Hiernaast is er ook een reële kans op bloedoverdraagbare ziekten.
Onze prehistorische voorouders aten vroeger veel groenten en fruit, noten en zaden en vlees en vis. Dit 'oervoer' was rijk aan eiwitten en vezels en bevatte amper koolhydraten en verzadigde vetten. Het voedsel was puur en onbewerkt en volgens wetenschappers aten onze voorouders erg gezond.
Naast vlees en vis, waren brood en bier in de middeleeuwen het voornaamste eten.Men kende erwten, bonen, wortelen en knollen, maar berichten daarover zijn schaars.
Gemiddeld werden mensen in deze periode tussen de 30 en 40 jaar oud, met uitschieters die 60 jaar of ouder werden. Net als in de prehistorie was kindersterfte hoog, en veel mensen stierven voor hun vijfde levensjaar.
De gedachte was voorheen dat het geslacht Homo altijd omnivoor was, maar dit gebeurde pas 1,65 miljoen jaar geleden. Het was de Homo erectus, de voorouder van de Homo sapiens, die vlees en andere dierlijke eiwitten ging eten. Maar dit was wel direct een van belangrijkste factoren in de evolutie van de moderne mens.
Vrouwen verzamelden niet alleen noten, bessen en ander plantaardig voedsel, ze maakten ook kleding, manden en andere gebruiksvoorwerpen. Daarnaast deden ze mee aan de jacht op kleine dieren en aan de visvangst. 'Natuurlijk waren er ook toen biologische verschillen.
Taalkundigen hebben ook de moedertaal waar al deze talen vandaan komen, “gereconstrueerd”. Deze taal wordt Proto-Indo-Europees genoemd en werd bijna 5000 jaar geleden gesproken !
Neanderthalers hadden waarschijnlijk net als moderne mensen het vermogen om te spreken, zo blijkt uit een computersimulatie. Een botje in de hals dat bij moderne mensen de bewegingen van de tong aanstuurt tijdens het praten, werkte bij Neanderthalers op dezelfde manier.
Het Bijbelse antwoord luidt: het Hebreeuws, want dat spraken Adam en Eva in het paradijs. Die opvatting deelt de wetenschap niet. Een beter antwoord is: het Soemerisch. Dat is namelijk de taal van de oudst bewaard gebleven teksten, op kleitabletten van 3200 voor Christus (zie foto).
Prehistorie. Wat we weten over de slaap in het vroegste bestaan van de mensheid, is dat de mens zich al gauw onderscheidde van dieren door het maken van een bed. Om 's nachts zachter te liggen en zich warm te houden, sliepen onze prehistorische voorouders op of onder dierenhuiden.
Ze gingen in het donker naar bed en sliepen een paar uur. Daarna stonden ze op, deden een uur of drie rustig wat en sliepen dan weer verder tot zonsopgang. Volgens bergen aan historisch onderzoek was deze praktijk bijna universeel in samenlevingen van vóór 1800.
Ouder worden en slaap
Er is minder diepe slaap en mensen liggen vaker wakker. Vanaf het 60e levensjaar nemen ook de duur en de stabiliteit van de REM slaap af en verandert de timing van de slaap. Ouderen gaan eerder naar bed en worden vroeger wakker. Ze doen vaker dutjes overdag.
Rechtop lopen op twee benen en het maken van werktuigen waren cruciaal voor het overleven van voorouders die zich waagden op de droge, gevaarlijke vlaktes. Naarmate de graslanden zich uitbreidden, bleken jagen en vlees eten voordelig. De beheersing van vuur hield roofdieren op afstand.
Deze verre voorouders waren jagers en verzamelaars, die leefden van wat ze in de natuur konden vinden. Dat was in die tijd best veel: wild, vis, groenten, fruit, eieren, zeewier, insecten en noten. De oermens at verrassend gezond, zo bleek uit een literatuurstudie.