Wat is de genitief? De Genitiv drukt bezit uit. Je vertaalt hem dus met 'van'. Als het zelfstandig naamwoord mannelijk of onzijdig is, eindigt de Genitiv op -s (als 2 lettergrepen) of op -es (als 1 lettergreep).
De genitief is een vorm die aangeeft van wie of wat iets is. Bij zelfstandige naamwoorden is dat de bezits-s. De betekenis ervan kan worden omschreven met een van-bepaling.
Heer, ontferm u onzer. Het woord onzer is hier de genitiefvorm van wij. Een vertaling in moderner Nederlands is Heer, ontferm u over ons. Later ging de genitief steeds meer een bezitsrelatie aanduiden, vaak tussen twee (zelfstandige) naamwoorden.
Het Dativ is de derde naamval. Je gebruikt het voor het meewerkend voorwerp. Heb je bijvoorbeeld de zin 'Hij geeft zijn jas aan het meisje', dan ga je vervoegen: hij geeft, dus hij is het onderwerp (nominativ).
De eerste naamval (nominatief)
De eerste naamval is de meest voorkomende en meest gemakkelijke naamval. De eerste naamval wordt gebruikt voor het onderwerp en het naamwoordelijk gezegde na de koppelwerkwoorden 'sein' (zijn), 'werden' (worden) en 'bleiben' (blijven). Alle Duitse woorden hebben een geslacht (m, v of o).
Wat is een naamval? In het Duits kunnen de lidwoorden verschillende uitgangen hebben, die een naamval uitdrukken. Naamvallen zijn nodig om de functie van een zinsdeel aan te geven. Zo drukken ze 'het onderwerp', 'het lijdend voorwerp', of 'het meewerkend voorwerp' van een zin uit.
Er zijn in het Duits vier naamvallen. De functie van elke naamval wordt hieronder uitgelegd met een voorbeeld. Vervolgens wordt nog een overzicht gegeven van de vervoegingen voor de 'der'-groep en de 'ein'-groep.
De ablatief (of zesde naamval) is een van de acht oorspronkelijke naamvallen van de Proto-Indo-Europese taal waarmee oorspronkelijk de persoon van wie iets uitgaat of de plaats waarvandaan men vertrekt werd aangegeven.
Met de dativus possessivus (ook wel bezitsdatief, bezittersdatief en de datief van het bezit) wordt in het Latijn de bezitter aangeduid, wanneer het om een persoon gaat.
Naamvallen zijn de verschillende vormen die woorden aannemen, afhankelijk van hun functie in de zin. Naamvallen komen voor bij zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden, telwoorden en voornaamwoorden. In het hedendaagse Nederlands zijn de meeste naamvalsonderscheidingen verdwenen.
In het Duits zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.
De Duitse naamvallen kunnen door drie factoren bepaald worden: door de grammaticale functie van het zinsdeel (ontleden) - onderwerp en naamwoordelijk deel = eerste naamval (Nominativ); lijdend voorwerp en tijdsbepaling zonder voorzetsel = vierde naamval (Akkusativ); meewerkend voorwerp = derde naamval (Dativ) ...
'Der Dativ' is de derde naamval in het Duits. Het wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp . Je weet of iets een meewerkend voorwerp is door te kijken of je er aan/voor voor kunt plakken. Is dat het geval, dan heb je te maken met een meewerkend voorwerp!
De datief (Latijn dare, datum = geven, gegeven) of derde naamval is in veel talen een van de mogelijke vormen van het indirect object, die meestal de functie van meewerkend voorwerp weergeeft.
De Nominativ is het 'onderwerp' in het Nederlands. Deze kun je in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm? De Akkusativ is het 'lijdend voorwerp' in het Nederlands.
Vind je begrippen als 'onderwerp' en 'lijdend voorwerp' lastig, dan kun je ook de volgende regel toepassen: hij = onderwerp. hem = lijdend voorwerp. aan/voor = meewerkend voorwerp.
Wie dacht dat het Duits een moeilijke taal was vanwege alle naamvallen, zou eens naar Dagestan in de Kaukasus moeten gaan. Daar wordt het Tabassaran gesproken, een taal met maar liefst 48 naamvallen - de meeste ter wereld. Het is een van de vier talen die Guinness world records 1997 "het meest ingewikkeld" noemt.
In het Nederlands kan je de der-groep het beste zien als 'de/het'. De ein-groep is in het Nederlands 'een'. Wanneer je in het Nederlands dus 'de' of 'het' gebruikt, gebruik je in het Duits de der-groep. En gebruik je in het Nederlands 'een', dan kies je voor de ein-groep.
Het lijdend voorwerp in het Duits is de 4e naamval, die kun je vinden door: De zin naar het Nederlands te vertalen en te vinden met de Nederlandse regel: wie of wat + het gezegde + onderwerp.
De eerste naamval komt het meest voor in het Duits. Hij is ook het makkelijkst. Je gebruikt de nominativ in zinnen voor het onderwerp en na de koppelwerkwoorden 'sein', 'werden' en 'bleiben'. Voorbeeld: De man lacht.