Er zijn ook mensen met een bloedstollingsziekte, waarbij het bloed te snel stolt en hun bloedvaten dicht kunnen gaan zitten door een bloedprop (trombose). Ook deze categorie bloedstollingsziektes is – bij een niet adequate en snelle behandeling – in potentie levensgevaarlijk.
Tijdens de eerste fase van de stolling trekt het bloedvat samen en komen er in het lichaam stoffen vrij waardoor de bloedplaatjes aan de vaatwand en aan elkaar kleven. Er ontstaat een prop van bloedplaatjes, die ervoor zorgt dat er een klein korstje wordt aangemaakt waardoor de bloeding stopt.
Voor een goede stolling zijn bloedplaatjes (thrombocyten) en stollingseiwitten (stollingsfactoren nodig). De bloedplaatjes worden door het beenmerg gemaakt en de stollingseiwitten door de lever.
Als je bloedt, gaat je bloed stollen. Hiervoor is een kettingreactie nodig waar allerlei stollingsfactoren bij betrokken zijn. Uiteindelijk wordt fibrinogeen omgezet in fibrine. Deze stof vormt op de plaats van de beschadiging draden waarin bloedplaatjes blijven hangen.
Bloedstolling is een complex proces dat wordt geleid door bloedplaatjes en eiwitten in het bloed. Wanneer er sprake is van bloeding, gaan de bloedplaatjes naar de wond om de bloeding te stoppen. Ze komen samen met andere stoffen in het bloed, zoals fibrine, om een netwerk te vormen dat de wond bedekt en hecht.
Bloedstolling is van levensbelang. Bij een verwonding herstelt het lichaam zo de beschadiging van een bloedvat. Maar als een bloedstolsel zomaar ontstaat - zonder nuttige reden - kan iemand daar ziek van worden. Er kan dan een bloedprop ontstaan.
Uw bloed is te stroperig geworden waardoor de kans op stolselvorming (trombose) in de bloedvaten toeneemt. Hierdoor loopt u een groter risico op het krijgen van een herseninfarct (beroerte), hartinfarct of bijvoorbeeld een trombosebeen.
Normaal vormt zich in 22 tot 35 seconden een stolseltje in een buisje bloed. Wanneer het stolsel sneller ontstaat en de APTT dus korter is, heeft dat meestal geen betekenis en kan voorkomen na een acute ontsteking of verwonding. Een langere APTT betekent een langzamere bloedstolling dan gemiddeld.
De normale stollingssnelheid (protrombinetijd) ligt tussen de 11 en 14 seconden, daarbij hoort een bloedstollingswaarde – INR-waarde – van ± 1.
Door een tekort aan factor VIII (Hemofilie A) of factor IX (Hemofilie B)werkt de bloedstolling onvoldoende. Hierdoor bloeden patiënten langer of hebben zij te maken met nabloedingen. Hemofilie A en B zijn in de meeste gevallen erfelijke aandoeningen van de bloedstolling.
Waar heb je last van als je een stollingsstoornis hebt? De klachten verschillen per persoon, over het algemeen genomen kun je zeggen dat iemand sneller last heeft van bloedingen in spieren en gewrichten, blauwe plekken, bloedend tandvlees en bloedneuzen. Maar ook lang nabloeden na een ingreep of operatie.
Het bloed kan dan te weinig zuurstof naar de lichaamscellen brengen. Dit kan klachten geven, zoals moe zijn, duizeligheid, het gevoel hebben dat u flauwvalt of snel kortademig worden. Bloedarmoede komt bij vrouwen het vaakst door heftig ongesteld zijn. Een hormoonspiraal of de pil kan dan bijvoorbeeld helpen.
Als een vloeistof in een vaste stof verandert, dan noemen we dit stollen. Als een vaste stof in een vloeistof verandert, dan noemen we dit smelten. Water stolt als we het afkoelen onder de 0 °C en smelt als we het verwarmen boven de 0 °C.
Met hemofilie bloed je niet sneller dan normaal, maar wel langer omdat je bloed niet genoeg stollingsfactoren bevat. Oppervlakkige wondjes zijn meestal onschuldig.Inwendige bloedingen daarentegen zijn ernstiger en die kunnen al optreden na een ogenschijnlijke lichte verwonding.
Door middel van bloedonderzoek kunnen we zien of u hemofilie heeft. Naast enkele screeningstesten kan de hoeveelheid stollingsfactor VIII en stollingsfactor IX in het bloed gemeten worden. De diagnose bevestigen we zo nodig met genetisch onderzoek. Hemofilie is niet te genezen.
Bij een verhoogde bloedingsneiging loopt er ergens in het stollingsproces iets mis. Een bloedingsziekte kan verworven (niet-aangeboren) of erfelijk zijn. De oorzaak is vaak een tekort aan bloedplaatjes of een milde vorm van de ziekte van Von Willebrand.
Een INR lager dan twee betekent dat de bloedingstijd verkort is ,het bloed is 'te dik'. Bloedverdunning moet goed geregeld zijn: te veel bloedverdunning verhoogt het risico op gevaarlijke bloedingen, te weinig verhoogt de kans op bloedklonters.
Wacht na het innemen van uw medicijn minimaal 4 uur met het eten of drinken van grapefruit(sap) of sinaasappel(sap). Eet per keer niet meer dan 2 grapefruits of sinaasappels. Drink per keer niet meer dan 1 glas grapefruitsap of sinaasappelsap.
In sommige voeding zit veel vitamine K, waardoor de cumarine minder goed werkt. Eet daarom niet ineens veel groene groenten, zoals sla, broccoli, spinazie. Eet ook niet ineens veel kool, zoals witte kool, spruiten en bloemkool. Als u verder gevarieerd eet, werken de bloedverdunners goed.
Hemofilie is een aangeboren zeldzame stollingsziekte waarbij het bloed minder goed stolt. Hierdoor heeft uw kind meer last van bloedingen, vooral spier en gewrichtsbloedingen. Hemofilie A (85%) komt vaker voor dan hemofilie B (15%). Nederland telt ongeveer 1.600 hemofiliepatiënten, een kwart daarvan is kind.
Bloedcellen hebben een beperkte levensduur. Rode bloedcellen leven 120 dagen, witte bloedcellen twee en bloedplaatjes tien dagen. Het lichaam breekt de cellen zelf af en vervangt ze door nieuwe. Per dag maakt ons lichaam wel 200 miljard cellen aan.
Het proces van hemostase na een beschadiging van een bloedvat bestaat uit drie stadia: vasoconstrictie, primaire hemostase en secundaire hemostase (stolling).
Bekende symptomen zijn onder andere vermoeidheid, duizeligheid en jeuk. Polycythemia vera is niet erfelijk, maar kan wel familiair zijn.
Bij een teveel aan rode bloedcellen wordt bloed stroperig en klonterig. Dit kan gevaarlijk zijn, omdat je dan een verhoogde kans hebt op een beroerte of hartinfarct.