Oorsprong. De woorden komen waarschijnlijk uit het Oudnoors, de taal die door de Vikingen werd gesproken. Zij stuurden (stýri = stuur) hun overnaadse houten schepen met een roeiriem die altijd aan het rechterboord (borða = plank) was bevestigd. Dat was dus stuurboord.
De meeste boten gebruiken een roerblad om te kunnen sturen. Dit roerblad kan je naar bakboord (links) en naar stuurboord (rechts) bewegen. Een roer heeft roerdruk nodig om te kunnen functioneren. Roerdruk ontstaat door stromend water langs het roerblad te laten gaan.
Een roer van een vaartuig is een beweegbaar stuurvlak, dat dient om een schip op koers te houden of gecontroleerd van koers te doen veranderen.
In 1681 opperde zijn collega W. Winschoten dat de term bakboord te maken moest hebben met de plek waar de etensbak van de stuurman stond. Het roer, of de helmstok, van een schip zat vroeger niet aan de achtersteven, maar hing aan een leren ring aan de rechterkant van het schip (dat verklaart meteen de naam stuurboord).
Doorgaans is één roer voldoende om op koers te blijven. Voor een ontwerper bestaan meerdere redenen om twee roeren te tekenen. Soms vanwege het vaargebied, om een derde, stabiliserende poot te bieden bij het droogvallen. Vaker om een boot met een breed achterschip op koers te kunnen houden.
Het stuur laat het roer bewegen in de juiste richting. Het roer zorgt er dan weer voor dat de boot kan sturen. De vorm van de bouw van de boot. Je hebt bijvoorbeeld een ronde rompvorm (rondspant) of een rompvorm met een knik erin (knikspant).
Het beste antwoord. Antifouling Door "fouling" veroorzaakte roest. Fouling is de ongewenste aangroei van microscopisch kleine organismen, mosselen en algen op de scheepsromp onder het wateroppervlakte. Om het schip hiertegen te beschermen gebruikt men een antifouling.
Net als bij een rood stoplicht geeft de rode kleur de stuurman aan dat hij geen vrije vaart heeft – een uitwijkmanoeuvre kan nodig zijn. Ziet de stuurman daarentegen een groen licht, dan kan hij met een gerust hart koers houden, want het andere schip moet voor hem uitwijken.
Links en rechts
Bakboord is de linkerzijde van een schip. Stuurboord is de rechterzijde. Inderdaad, zó simpel is het. Bakboord en stuurboord duiden dus op de linker- en rechterzijde van een schip, niet op de linker- en rechterzijde van een persoon; je kijkt altijd van achteren naar voren.
Vrachtschepen: Als de stuurhut achterop staat zie je meteen hoe het schip reageert. Daarnaast wordt op die manier alle techniek makkelijker. De afstand tussen de motor, de besturing enz is korter wanneer de stuurhut achterop zit.
Een kapitein (voluit scheepskapitein), is aan boord van een schip de gezagvoerder en daarmee de eindverantwoordelijke aan boord. Hij houdt contact met het personeel en legt verantwoording af bij de autoriteiten en de rederij.
Het boeisel of boeiing van een schip is de bovenste rand van de zijkant van het schip, het boord. Het boeisel bevindt zich boven het berghout en onder het potdeksel. Het boeisel is geen onderdeel van de dragende constructie van het schip en dient om hoge golven buitenboord te houden.
Een rechtse bootschroef draait rechtsom als de boot vooruit vaart en linksom als de boot achteruit vaart.
Alle schroeven werken in principe hetzelfde. Door het ronddraaien van de schroef gaat je boot naar voren of naar achteren. De schroef is links- of een rechtsdraaiend. Een rechtse schroef draait bij het vooruit varen rechtsom (met de klok mee) en een linkse schroef draait bij het vooruit varen linksom.
Door die wielwerking is recht achteruit varen met veel schepen lastig en soms zelfs onmogelijk. Maar gelukkig kun je met wat kunst- en vliegwerk zorgen dat het tóch goed komt. Ook als je geen boeg- of hekschroef hebt. Achteruit varen met een links draaiende schroef: weinig gas geven, met het roer naar bakboord.
Aan. Stuurboord. Een ander ezelsbruggetje is de lengte van de woorden: stuurboord, rechts en groen zijn de lange woorden; bakboord, links en rood zijn de korte woorden.
Wie heeft voorrang op het water? Degene aan stuurboordwal (rechts) gaat voor. Kleine schepen moeten voorrang verlenen aan grote schepen (groter dan 20m), passagiersschepen, veerponten en sleepboten. Beroepsvaart gaat voor pleziervaart.
Een klein zeilschip met het zeil over bakboord heeft voorrang op een klein zeilschip met het zeil over stuurboord. Varen ze met het zeil over dezelfde boeg, dan moet het loefwaartse schip voorrang verlenen aan het lijwaartse schip.
Antifouling is een verf waar biociden en aangroeiwerende middelen aan zijn toegevoegd. Gemiddeld gaat een antifouling vijf jaar mee afhankelijk van de tijd dat de boot in het water ligt. Wordt een boot elk jaar op het droge gestald dan gaat de antifouling langer mee.
Rood is officieel de snelste kleur.
Het gebruik van anti-fouling verf is niet meer nodig. Aangroei van het onderwaterschip zorgt voor extra weerstand. Bij 20% aangroei wordt de weerstand al snel met 45% verhoogd. Weerstand zorgt voor meer brandstof verbruik of reductie in snelheid van b.v. een zeiljacht.
1> vaste slaapplaats aan boord van een schip.
De afstand van het water tot het hoogste punt van het schip staat bekend als kruiphoogte. De afstand tussen het water en de brug of het dak van de tunnel wordt doorvaarthoogte genoemd.
Het draaipunt van een schip is het punt waarrond een schip draait. Het gedeelte voor het draaipunt, het voorschip, draait naar de kant waarnaar de draaiing is ingezet en gedeelte achter het draaipunt draait in de tegengestelde richting.