Wisselteelt is jaarlijks verschillende gewassen doorschuiven. Zo komt hetzelfde gewas pas na enkele jaren terug op hetzelfde moestuinbed. Synoniemen voor wisselteelt zijn teeltwisseling, teeltrotatie of vruchtwisseling.
Naast het verbeteren van de grond, helpt het wisselen van gewassen ook in het voorkomen van gewas specifieke ziektes en plagen (zoals phytophtora in aardappelen). Doordat het een aantal jaren duurt voordat eenzelfde gewas op dezelfde akker staat, zijn gewas specifieke bacteriën of schimmels niet in staat te overleven.
Nateelt. Als je de aardappelen begin juli gerooid hebt, dan kun je op de vrijkomende grond nog andere groenten planten. Dat heet een nateelt. Dat moeten dus planten zijn die snel groeien , want er is niet zoveel tijd meer voor de herfst en de winter begint.
Welke teelten elkaar best niet opvolgen:
Erwt en boon niet laten opvolgen. Zaai geen bonen na knolselder of witloof. Zet geen wortel na aardappel.
Afrikaantjes zijn dé beste buurplanten voor in je moestuin. Ze verjagen aaltjes in de mix, weren schadelijke insecten - zoals luizen - en trekken massa's bijen en vlinders aan.
Het zijn goede buren voor aardappelen, aardbeien, bietjes en tomaten.
Voor je aardappelteelt volstaat een flinke bemesting met verteerde stalmest of met compost. Vervolgens moet je er voor zorgen dat je grond rijk is aan kalium (kali of tuinpotas) en magnesium (kieseriet). De kalium zorgt voor een betere vruchtvorming en de magnesium voor een mooier en sterkere loof.
kalk strooien op aardappelland wordt afgeraden, aardappelen vertonen dan eerder schurftplekken op de schil. Dit is overigens niet gevaarlijk voor de consumptie.
Aardappelen zijn een kalibehoeftig gewas. Kalium (K) zorgt voor de aanmaak en transport van zetmeel en suikers en voor de waterhuishouding. Kalium heeft een positieve invloed op de opbrengst (zowel totale opbrengst als aandeel grove knollen).
Groenbemesters activeren het bodemleven en helpen zo mee om de bodem gezond te houden. De toplaag van de bouwvoor zit vol met nuttige bacteriën, schimmels, protozoa, bodeminsecten en wormen. Groenbemesters helpen het bodemleven in stand te houden en dragen daardoor bij aan bodemweerbaarheid en gezondheid.
Teeltrotatie betekent het na elkaar telen van ver- schillende gewassen op één perceel. Bij teeltrotatie zijn de soort gewassen en hun volgorde goed door- dacht. De verdeling van het grondgebruik over de verschillende gewassen wordt vastgelegd in een bouwplan.
Maak voor het poten ondiepe geulen van 5 cm diep op kleigrond of 10 cm diep op zandgrond. Tijdens de groei van de aardappel schuif je steeds meer grond tegen de planten aan. Haal hiervoor de grond tussen de rijen weg. Op deze manier maakt de aardappelplant meer ondergrondse stengels en aardappels.
Wikke (Vicia sativa). Bedekt de grond niet helemaal goed (wieden), bevriest gemakkelijk en levert een goede hoeveelheid stikstof. Ze kan tot eind augustus worden gezaaid en is dus wel heel interessant na de oogst van bijvoorbeeld aardappelen, uien, etc.
In de fruit-, aardappel- en wijnteelt wordt lavameel men al met succes toegepast tegen meeldauw of andere zwamziekten. Krijgen we bijv. met luizen of rupsen te maken, dan kunnen we ingrijpen door met Lava+ te bestuiven. Lava+ werkt zeer effectief tegen bladluizen (het fijne poeder verstikt ze).
De hoeveelheid bijbemesting is afhankelijk van de hoeveelheid stikstof die u al heeft gegeven. In de periode van opkomst tot een vol gewas heeft aardappel in totaal circa 150 kg/ha N nodig.
Een flinke bemesting met compost of verteerde stalmest is voldoende om aan de behoefte van een aardappelteelt te voldoen. Aardappels hebben een relatief hoge kalium behoefte. Een te hoge stikstof bemesting kan averechts werken, doordat het loof zich te sterk ontwikkeld ten koste van de knollen.
Aardappelen hebben niet super veel water nodig. Wanneer het erg warm is kun je de aardappelen 1 keer per week water geven. Is het niet super warm dan is een keer per 2 weken voldoende. (De aardappelen hoeven namelijk niet continue onder water te staan maar hebben wel water nodig om te groeien).
Pootaardappels. Aardappels teel je uit speciaal gekweekte aardappelknollen: de zogenaamde pootaardappels. De pootaardappels worden in het voorjaar geplant en na twee tot drie weken komen de stengels boven de grond. De plant ontwikkelt ook ondergrondse stengels, zogenaamde stolonen, waaraan zich de nieuwe knollen vormen ...
Paprika zaaien doe je naast Afrikaantjes, basilicum of bieslook. Pompoen doet het goed naast sla, radijsjes en zonnebloemen. Wortels staan graag naast uien. Sla kun je zaaien naast kool, prei, tomaat en dille.
Courgettes: aardappels, komkommer. Komkommer: aardappels, aardbei, courgette, radijsjes, tomaten. Koolsoorten: aardbeien, mosterd, knoflook, uien. Prei: bonen, erwten, stambonen.
Tomaten kunnen hard groeien en gedijen goed in een vruchtbare bodem. Meng daarom een of meerdere handen potgrond, compost, of verteerde stalmest door het plantgat en geef goed water bij het uitplanten.