Zij waren gespecialiseerd in vechten voor de koning of heer. Er was een persoonlijke relatie tussen de heer en zijn soldaten, de ridders. De ridders moesten de heer met 'raad en daad' bijstaan. Er waren verschillende soorten ridders, zoals speerwerpers, boogschutters en zwaardvechters.
Een echte ridder moest sowieso het verschil tussen mijn en dijn kennen. 'De lepels waarmee wordt gegeten, mag je niet meenemen. ' Ook mocht een waardige ridder nooit eten wanneer anderen dronken noch met volle mond praten of drinken.
Ridders moesten zich houden aan een gedragscode; ze moesten zich ridderlijk gedragen. Hierbij hoorden normen en waarden op het gebied van trouw, kracht en moed, eer, vrijgevigheid en eerlijkheid. Daarbij hoorde ook dat ze de zwakkeren en ouderen in de samenleving beschermden.
Ridders waren er vooral om oorlog te voeren. Ze voerde ook oorlog in de omgeving van Jeruzalem. De paus stuurde ridders om dit gebied te veroveren.
Harnas Ridders vochten met zwaard en lans. Dat waren gemene, scherpe wapens. Om je daartegen te beschermen, had je een goed pak nodig. Een harnas dus!
Wetenschappers hebben ontdekt dat ridders uit de vijftiende eeuw enorm gehinderd werden door hun harnas. De harnassen uit die tijd wogen zo'n dertig tot vijftig kilo. Wetenschappers vroegen zich af welke invloed het harnas op de prestaties van de ridder hadden en probeerden het uit.
De beroemdste ridder
Eduard van Woodstock, de Zwarte Prins, was een uitstekend tacticus. Op zijn 16e behaalde hij twee overwinningen in de Honderdjarige Oorlog met minder mannen dan de vijand.
Hun speciale wapenuitrusting kostte erg veel geld. En om dat geld te verdienen, boden ridders zich aan bij graven en prinsen, en vochten mee in hun legers. In ruil voor dat meevechten konden de ridders geld lenen van hun heer. Van dit geld kochten ze een groot stuk land, en dat lieten ze bewerken door boeren.
Naast vlees en vis, waren brood en bier in de middeleeuwen het voornaamste eten. Men kende erwten, bonen, wortelen en knollen, maar berichten daarover zijn schaars.
Je bent pas echt ridder als je de ridderslag krijgt van een koning of een hertog of graaf. jaar, dus op je veertiende kan je schildknaap worden. Ben je 21 jaar dan word je pas ridder als jij jouw opleiding hebt voltooid en ook een ware ridder blijkt te zijn.
Een ridderslag of accolade is het verlenen door een (adellijk) heer van de ridderlijke waardigheid door middel van het leggen van diens zwaard op beide schouders van een persoon.
Zo´n vroeg kasteel wordt een mottekasteel genoemd. Het bestond uit een houten huis van één of twee verdiepingen waarin de ridder en zijn familie woonden. Dit huis was op een aarden heuvel gebouwd, zodat de omgeving goed in de gaten gehouden kon worden. Zo´n kasteel moest op een geschikte plek worden gebouwd.
In het eerste geval heeft ieder mannelijk lid van de betreffende adellijke familie recht op de titel. In het tweede geval wordt de titel vererfd in Salische lijn. Dat wil zeggen dat de oudste mannelijke afstammeling van de eerste drager van de titel zich ridder mag noemen.
De eerste vijf graden zijn: Ridder Grootkruis, Grootofficier, Commandeur, Officier en Ridder. Een benoeming in de zesde graad betekent dat iemand tot lid benoemd is in de Orde van Oranje-Nassau.
In het begin waren het alle strijders te paard. Maar in de loop van de middeleeuwen werden ridders een speciale klasse ruiters. Ze waren sterk, goed bewapend, eervol en uitstekend getraind. Niet alleen in vechttechnieken, maar ook in nette manieren.
Zo kookt en poetst ze, maalt het graan, brouwt het bier en helpt ook bij de graanoogst. Maar ze werkt ook op het land, ze ploegt, zaait en oogst, vaak in slechte weersomstandigheden. De vrouwen uit lagere standen, zowel in de stad als op het land, hebben hetzelfde slechte leven als hun man.
De middeleeuwse mannen zijn gemiddeld niet ouder dan 38 jaar geworden! Een enkeling werd ouder en bereikte soms de leeftijd van 70, maar de meeste mannen vonden hun dood tussen een leeftijd tussen 20 en 29 jaar.
In de loop van de Late Middeleeuwen verminderde het belang van de ridders op het slagveld door militaire veranderingen. Een van die veranderingen is de ontwikkeling van de kruisboog en longbow.
Heden ten dage kan adeldom alleen aan een Nederlander verleend worden door erkenning, verheffing, inlijving of bij naamwijziging. Adeldom in Nederland vererft langs mannelijke lijn, waarbij het predicaat of titel is verbonden aan de geslachtsnaam van de vader.
Prins is de hoogste adellijke titel, maar kan ook een (lagere) vorstelijke titel zijn. Het vrouwelijke equivalent is Prinses. Koning is na keizer de hoogste vorstelijke titel, en met deze titel wordt het (mannelijk) staatshoofd van een koninkrijk aangeduid. Het vrouwelijke equivalent wordt koningin genoemd.
Deze titels kunnen zijn, van laag naar hoog: ridder, baron, burggraaf, graaf, markies, hertog, prins. Adellijke personen zonder titel dragen het predicaat jonkheer of jonkvrouw.
Volgens de legende stond in het kasteel Camelot een grote Ronde Tafel waaraan een bepaald aantal ridders als gelijken aanzaten. In Le Morte d'Arthur van Sir Thomas Malory, de voornaamste bron van de Arthurlegende, wordt de volgende erecode gegeven: Geen geweld of doodslag te plegen.