Want en omdat zijn allebei voegwoorden, maar want is nevenschikkend en omdat is onderschikkend. Dat wil zeggen dat je met want twee hoofdzinnen met elkaar verbindt, en met omdat een hoofd- en een bijzin. Sara betaalt de rekening, omdat ze jarig is. Sara betaalt de rekening, want ze is jarig.
De voegwoorden want en omdat zijn erg verwant, maar zijn niet helemaal gelijk. Want is een nevenschikkend voegwoord: in de erop volgende zin staat de persoonsvorm vooraan. Omdat is een onderschikkend voegwoord: in de erop volgende bijzin staat de persoonsvorm achteraan.
Het woord want luidt een hoofdzin in. Een hoofdzin is zelfstandig en kan daarom niet zomaar van plaats wisselen. Bij een zelfstandige mededeling gebruikt men bij voorkeur want.
In zinnen met omdat staat het werkwoord achteraan: – Jij doet een jas aan, omdat de winter koud is. In zinnen met daarom komt er na daarom een inversie/omdraaiing: De winter is koud, daarom doe jij een jas aan.
Het onderschikkend voegwoord omdat verbindt een hoofdzin met een ondergeschikte bijzin van reden of oorzaak. De bijzin kan na, maar ook voor de hoofdzin staan. (1a) Rianne viert haar verjaardag later, omdat ze op vakantie is. (1b) Omdat ze op vakantie is, viert Rianne haar verjaardag later.
Deels wel. Omdat en doordat kunnen allebei gebruikt worden om een oorzaak aan te geven. Omdat kan daarnaast ook een reden aangeven.
Voegwoorden aan het begin van de zin
Zinnen die beginnen met voegwoorden als 'en' of 'maar' of 'want' of 'omdat'. Voegwoorden zijn woorden die deelzinnen met elkaar verbinden. Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen.
Opmerkingen. 'Zodat' kan niet aan het begin van de zin geplaatst worden.
Onderschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld: omdat, nadat, zodat, toen, tot, voordat, dat, terwijl, als en doordat.
Voor het onderschikkend voegwoord omdat wordt vaak een komma gezet, maar de komma kan ook worden weggelaten. Kaneko gaat niet mee(,) omdat ze te veel rugpijn heeft. De vrouw zweeg over haar ziekte(,) omdat ze vreesde voor haar job.
Is het 'de wand' of 'het wand'?
Het is 'de wand', want wand is mannelijk. Als je het aanwijst is het 'die wand'.
De onderschikkende voegwoorden kun je niet uit je hoofd leren, omdat er heel veel van zijn. wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…
Nevenschikkende voegwoorden leggen een verband tussen twee hoofdzinnen, zinsdelen, woorden of woordgroepen, onderschikkende voegwoorden leggen een verband tussen een hoofdzin en een bijzin. Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want.
Want, geeft een reden aan. Je kunt hier ook 'namelijk' gebruiken. Maar, geeft een tegenstelling aan, net als bijvoorbeeld 'echter'. Ook duidt op een opsomming, net als en.
In spreektaal en in teksten voor een groot publiek is zodat beter. Opdat en zodat zijn niet altijd synoniem. Zodat heeft namelijk nóg een betekenis, die opdat niet heeft: 'met als gevolg dat', 'waardoor'. In de zin 'Het was erg glad, zodat alle fietsers moesten afstappen' is opdat niet mogelijk.
Bij nevenschikking heb je te maken met twee of meer hoofdzinnen, zoals de zinnen 1 en 2 hierboven. Deze hoofdzinnen worden vaak verbonden door een nevenschikkend voegwoord als en, of, maar en want. Nevengeschikte zinnen kunnen een aaneenschakelend, een tegenstellend of een oorzakelijk verband hebben.
In formele en officiële boodschappen kunnen lezers het gebruik van ik als eerste woord als onbeleefd ervaren. Door te starten met ik kunt u immers de indruk wekken dat u zichzelf belangrijker vindt dan de lezer. U kunt dat gemakkelijk voorkomen door een ander zinsdeel op de eerste plaats te zetten.
In de betekenis 'tot het moment dat' is zowel totdat als tot correct. Tot(dat) is dan een voegwoord. Wacht maar totdat / tot ik groot ben!
Opdat drukt een doel uit en zodat kan zowel een doel als een gevolg uitdrukken. Opdat is een vrij formeel woord; zodat is voor de meeste taalgebruikers gewoner.
Dus hoeft niet aan het begin van de zin te staan: Ik moest dus van het fietspad af. En dus kan ook gebruikt worden in combinatie met een oorzaak of reden: O, daarom moest je dus van het fietspad af.
Echter kan gebruikt worden als eerste woord van een zin, om een tegenstelling met de vorige zin uit te drukken. Het staat dan in de zogeheten aanloop en valt buiten de eigenlijke zin. Na de komma komt altijd eerst het onderwerp en dan pas het vervoegde werkwoord.
Een zin kan ook beginnen met echter om een tegenstelling aan te geven. Na echter volgt een leespauze, in geschreven taal weergegeven door een komma, en er treedt geen inversie op.