Het lijdend voorwerp (of: direct object) is het zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarop de handeling of werking die door het gezegde wordt uitgedrukt, direct gericht is. Het lijdend voorwerp ondergaat deze handeling of werking of wordt erdoor voortgebracht: (1) Hij bouwt het huis.
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object.
Zoek eerst het gezegde en het onderwerp. Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van.Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.
Hoe vind je het lijdend voorwerp? Je kind vindt het lijdend voorwerp in een zin door antwoord te geven op de vraag 'Wie of wat + gezegde + onderwerp?' Voordat je kind deze vraag kan beantwoorden, moet hij dus eerst weten wat het gezegde en onderwerp in een zin is.
Het lijdend voorwerp komt alleen voor bij werkwoorden die iets doen. Het lijdend voorwerp is altijd de "iets" of "iemand" die gedaan wordt.
Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp. Als het wederkerend voornaamwoord (zich) niet noodzakelijk hoort bij een werkwoord, is het een lijdend voorwerp.
Een onovergankelijk werkwoord krijgt geen lijdend voorwerp bij zich, bijvoorbeeld blaffen: (2) De waakhond blafte een hele tijd.
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
In veruit de meeste zinnen is het meewerkend voorwerp een ontvanger. Het meewerkend voorwerp is dan ook meestal een levend wezen of een instelling. Een meewerkend voorwerp komt in normale teksten dan ook niet zo vaak voor. In een zin met een meewerkend voorwerp gaat er iets (lv) van de een naar de ander.
Je vindt het lijdend voorwerp in een zin door te vragen: wie/wat + gezegde + onderwerp? Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
In iedere hoofdzin staat maximaal één lijdend voorwerp. Een lijdend voorwerp kan uit meerdere woorden bestaan. Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
Het gezegde bestaat uit de werkwoorden in een zin. Als er maar één werkwoord in de zin staat, dan is het gezegde de persoonsvorm. Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is het gezegde de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden. Als je een zin gaat ontleden, begin je daarom altijd met de persoonsvorm.
Het lijdend voorwerp is het zinsdeel waarop de handeling van de persoonsvorm wordt uitgevoerd (het antwoord op de vraag: wie/wat + persoonsvorm + onderwerp + gezegde). Voor het lijdend voorwerp wordt de accusatief gebruikt. In de zin "Jan heeft Piet een boek gegeven", is "een boek" het lijdend voorwerp.
Behept = 1) In het bezit van 2) Lastige gewoonte 3) Lijden aan een lastige gewoonte 4) lijdend aan 5) lijdend aan een lastige gewoonte 6) lijdend aan een vaste gewoonte 7) lijdend aan een zedelijk gebrek 8) lijdende aan een lastige ge... Apathisch = (Let op: oude spelling) lijdend aan apathie.
Een voorwerp is iets dat je kunt aanraken, dat niet leeft en dat meestal niet heel groot is.
Er zijn meerdere verschillen tussen de bedrijvende en lijdende vorm. Bij de bedrijvende vorm doet het onderwerp iets, terwijl het onderwerp bij de lijdende vorm iets ondergaat. Daarnaast wordt in een lijdende zin een vorm van het hulpwerkwoord 'worden' of 'zijn' gebruikt.
Een bijwoordelijke bepaling bestaat uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Je kan de bijwoordelijke bepaling in een zin goed vinden door vragen te stellen als: Waar?Wanneer?Hoe?
Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen. In de zin 'De zon geeft ons energie' is ons het meewerkend voorwerp.
Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag: wat werd gegeven? Antwoord: een klap. Dus een klap is lijdend voorwerp. In de zin "Hij kreeg een klap" lijkt "hij" wel de handeling te ondergaan, maar is in dit geval onderwerp van de zin.
Object is in de redekundige ontleding de overkoepelende benaming voor alle mogelijke grammaticale functies van een zinsdeel waarop de door middel van het werkwoord uitgedrukte handeling direct of indirect betrekking heeft.
Soms is er in de zin geen lijdend voorwerp aanwezig, maar wel een meewerkend voorwerp. Dat is in twee situaties het geval: als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft en als je te maken hebt met een lijdende (of passieve) zin.
Zijn en hebben kunnen allebei
Werkwoorden van beweging, zoals fietsen, lopen, rijden, vliegen. Deze krijgen hebben als het vooral om de beweging zelf gaat, en zijn als het om de richting waarin de beweging plaatsvindt gaat.
Sanne is naar Amsterdam gekomen. (niet: gekomen lopen). Het voltooid deelwoord gekomen wordt de infinitief komen.