Aanwijzend voornaamwoord Gebruik je als je iets aanwijst: deze, die, dit, dat, zo'n, zulk(e) , hetzelfde, dergelijk(e), dezelfde. Betrekkelijk voornaamwoord Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord, een zinsdeel of een zin ervóór: die, dat, wat, wie, wiens, wier.
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een persoon, ding, concept of plaats. De meeste zinnen bevatten minimaal één zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. Ze worden vaak voorafgegaan door een lidwoord (de, het of een), maar niet altijd. Voorbeelden: Zelfstandig naamwoorden in een zin De hond rende heel snel.
Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord: Rob, Jansen, Lucky, Arnhem, IJssel. Bepaald en onbepaald lidwoord Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.
De volgende woordsoorten worden onderscheiden: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels.
In deze zin zeggen de woorden 'strenge' en 'boos' allebei iets over het zelfstandig naamwoord 'juf'. Conclusie: beide woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden.
Onbepaald voornaamwoord
Het is mooi en ook triest om alle bloemen en vlaggen op het kerkhof te zien.
In de standaardtaal zijn de aanwijzende voornaamwoorden zulk(e) en zo'n over het algemeen complementair.
De bekendste zijn het werkwoord, lidwoord, voorzetsel, voegwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord. Daarnaast krijgt je kind te maken met diverse voornaamwoorden, hulpwerkwoorden, koppelwerkwoorden, bijwoorden, tussenwerpsels en telwoorden. Waarom is het handig om woordsoorten te herkennen?
Woordsoort Omschrijving Voorbeeld Het lidwoord (lw) Staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. De, het, een. Gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen en namen.
Denk bijvoorbeeld aan de jonge man, de lieve kat of het mooie huis. Jonge, lieve en mooie zeggen iets over het woord dat erachter staat (de zelfstandig naamwoorden). Dit zijn dus voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden.
Lidwoordenð¥
Lidwoorden zijn woorden die voor een zelfstandig naamwoord staan. In de Nederlandse taal zijn er drie lidwoorden: 'De', 'het' en 'een'. 'De' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden en 'een' is het onbepaald lidwoord.
Een zelfstandig naamwoord is een woordsoort dat een mens, dier, ding, (eigen)naam, gebeurtenis, plaats of abstracte zaak zoals gevoelens aanduidt. Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden zijn: man,, kat, tafel, Amsterdam, moederdag, hemel of liefde.
aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo'n. vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen): wie, wat, welke, wat voor een. betrekkelijk voornaamwoord (relatief pronomen): die, dat, wie, wat, wiens. onbepaald voornaamwoord (indefiniet pronomen): iemand, niemand, iets, niets, alle, ...
Hoofdtelwoorden geven een aantal of nummer; bepaalde hoofdtelwoorden zijn getallen als vijf, miljoen, drieëntwintig. Ook beide is een bepaald hoofdtelwoord; het duidt altijd een tweetal aan.
Jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
Nevenschikkende voegwoorden staan tussen woorden, woordgroepen en deelzinnen die grammaticaal een gelijkwaardige functie hebben. Voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn en, of, ofwel, maar, want. Zowel de huwelijken als de scheidingen zitten in de lift.
Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes. Je kunt zeggen: “Sam gaat naar huis. Hij is ziek.” Met een voegwoord koppel je deze zinnen aan elkaar: “Sam gaat naar huis, want hij is ziek.” Het tweede stuk van de zin geeft de reden aan van het eerste stuk.
als … en valt dit voorzetsel buiten de structuur van de nevenschikking.
Het hulpwerkwoord gaan kan in de standaardtaal altijd gebruikt worden in drie gevallen: als het onderwerp zich verplaatst om iets te doen, als er sprake is van het begin van een handeling of van een nieuwe toestand of als het onderwerp van plan is iets te doen.
Bijwoord. ▸ Hier ging ik vanavond slapen, helemaal in mijn eentje.
Bijwoord. (tijdrekening) morgen: de eerstvolgende dag na vandaag.