Conflictoplossende instituties (CoI) is een van de speerpunten van het sectorplan Rechtsgeleerdheid.
Meewerkend voorwerp voornaamwoorden (COI): leur, lui, enz.
COI-voornaamwoorden (complement d'objet indirect) komen doorgaans overeen met het meewerkend voornaamwoord in het Nederlands. Ze vervangen zelfstandig naamwoorden die volgen op werkwoorden + à, zoals parler à, téléphoner à, demander à, répondre à, etc.
Un cadeau is wat de handeling ondergaat, ze geeft namelijk IETS. Dit is het COD, het lijdend voorwerp, dat nogal wat te lijden heeft. A son frère is degene voor wie de handeling is, of die er op z'n minst aan meewerkt, aan/voor wie het cadeautje dus is: het COI.
Je zet het dus voor het hulpwerkwoord. Bijvoorbeeld: 'Je lui ai demandé de l'aide. '. Het COI, in dit geval lui, staat voor het hulpwerkwoord, in dit geval ai van avoir.
COD (complement d'objet direct) of lijdend voornaamwoorden vervangen zelfstandig naamwoorden (een persoon, plaats of voorwerp) als er geen voorzetsel na het werkwoord komt. Ze worden gebruikt met werkwoorden als aimer, voir, connaître, appeler, entendre, écouter, vouloir, etc.
Vréeself is een ezelsbruggetje voor de volgende acht werkwoorden: voir, entendre, écouter, regarder, faire, laisser, envoyer, sentir. Als één van deze acht werkwoorden vervoegd in een zin staan, komt het COD altijd hiervoor te staan.
Je kijkt naar het onderwerp van de zin (degene die iets doet) en naar het 'gezegde' van de zin (wat diegene doet, het gezegde is één of meerdere werkwoorden). Je stelt dan de vraag: Wat … (+onderwerp en gezegde)?
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
Er is een eenvoudige regel die in standaardzinnen opgaat: 'lui' (mannelijk en vrouwelijk) en 'leur' staan altijd direct voor het werkwoord. De anderen (me / te / se / nous/ vous) staan direct achter het onderwerp of na 'ne' als er een ontkenning in de zin staat.
Een persoonlijk voornaamwoord kan verschillende functies hebben in een zin. De belangrijkste is natuurlijk het onderwerp: je, tu, il/elle/on, nous, vous, ils/elles. Het onderwerp is degene die Het werkwoord vervoegt , en die altijd vlakbij het werkwoord staat.
Vind het onderwerp: wie of wat + gezegde? Vind het lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp? Vind het meewerkend voorwerp: (aan/voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
De appel is het lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp herkennen
Een zin kan een lijdend voorwerp bevatten, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Dit zinsdeel hangt in een zin samen met het onderwerp en het gezegde. Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp, alleen wanneer een zin uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Een lijdend voorwerp is vaak een zelfstandig naamwoord (huis, kind, Mees).
De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid.
In de gebiedende wijs worden COD-voornaamwoorden voor COI-voornaamwoorden geplaatst.
Een voornaamwoord (of: pronomen, meervoud pronomina) is in het algemeen een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst, bijvoorbeeld dat of zij. Daarmee onderscheidt het zich bijvoorbeeld van een zelfstandig naamwoord, dat zo'n zelfstandigheid (bijvoorbeeld boek, vrouw of Lia) noemt.
Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, een werking. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde.
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Het verschil tussen het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling zit vooral in de band met het werkwoord: het voorzetselvoorwerp heeft een nauwe band met het werkwoord en de bijwoordelijke bepaling juist een lossere band. Vergelijk deze zinnen: Hij staat stil bij het stoplicht.