In de middeleeuwen speelden kinderen met vliegers, ballen, hobbelpaarden en ander speelgoed. Het werd gemaakt van hout of botten van dieren. Rijke kinderen hadden speelgoed van zilver, brons of glas. Rijke meisjes hadden 150 jaar geleden poppen van stof.
Gespeeld is er overal en altijd. In de Middeleeuwen behoorden spelletjes zoals dobbelen, schaken, dammen, het molenspel, triktrak en, later, het kaartspel tot het tijdverdrijf van adel en burgerij. Schaken en dobbelen werden eerst afgekeurd door de geestelijkheid, die er niets dan ledigheid en duivels vertier in zag.
De oudste vorm van speelgoed dat wij kennen zijn de poppen. Bekend is dat mensen al in de tijd van de prehistorie figuren maakt. Deze figuren worden gemaakt van verschillend soort materiaal, zoals: bot, klei, vacht en hout. Dat was ook het enige soort materiaal wat de mensen konden gebruiken.
Denk aan het hoeden en het verzorgen van het vee, meehelpen met koken, oppassen op kleine kindjes, eten en grondstoffen verzamelen uit de natuur, het maken van vezels en draden door twijnen of spinnen, en ga zo maar door. Kinderen werden al vroeg volwassen en waren al eerder aan het werk dan nu.
Tussen de andere spelen die in de Middeleeuwen geliefd waren, zoals klootschieten, bikkelen, beugelen, koten en zelfs het geblinddoekt stukslaan van aardewerk, ontwikkelde het kaatsen zich samen met het spel metten colve tot de meest beoefende sport in de lage landen in de dertiende eeuw.
Vooral de rijke mensen, de koningen en de mensen van adel, woonden in kastelen. De ridders woonden vaak in landhuizen. Vaak kwamen veel mensen samen in de grote zaal van een kasteel. Daar werd met veel mensen gegeten of werden zaken geregeld.
De kooplieden waren vooral bezig met handel drijven en hadden geen tijd om de dingen die ze nodig hadden te maken. Anderen konden daar weer geld aan verdienen. Dat waren de ambachtslieden: bijvoorbeeld kleermakers, meubelmakers, timmermannen, mandenmaker, wagenmakers, smeden, zadelmakers en schoenmakers.
Sommige kinderen gingen naar school en leerden een beetje lezen, schrijven en rekenen. Jongens van edelen werden met zeven jaar de page van een ridder en deden klusjes voor hem. Later verzorgden ze als schildknaap de wapenrusting. Meisjes leerden zich gedragen als een dame.
In de prehistorie woonden mensen in zelfgemaakte hutjes of in grotten. Mannen jaagden op bijvoorbeeld mammoeten en rendieren voor vlees. En vrouwen verzamelden bessen, vruchten, noten, knollen, wortels en bladgroenten die je kon eten. Daarom noem je de mensen die toen leefden jager-verzamelaars.
Onze prehistorische voorouders aten vroeger veel groenten en fruit, noten en zaden en vlees en vis. Dit 'oervoer' was rijk aan eiwitten en vezels en bevatte amper koolhydraten en verzadigde vetten. Het voedsel was puur en onbewerkt en volgens wetenschappers aten onze voorouders erg gezond.
Deens speelgoed
Twee jaar later nam hij voor zijn bedrijf de naam LEGO aan. Het woord LEGO was ontstaan door samenvoeging van de twee Deense woorden 'leg' en 'godt', wat samen 'speel leuk' betekent.
Speelgoed aan een touwtje
Waarschijnlijk gebeurde dit tussen 4000 en 1000 v. Chr. in het oude China of misschien in de regio die nu Indonesië is. Vliegers lijken voor verschillende doeleinden te zijn gebruikt, bijvoorbeeld als visgerei, als sein- en meetinstrumenten (in oorlogen) maar ook als speelgoed.
De oudste poppen hebben beweegbare benen. De meeste waren van terracotta gemaakt, maar er zijn ook poppen van hout, gips en ivoor.
Met de term middeleeuwen wordt de periode bedoeld tussen ca. 500 en 1500. Het is een periode waarin zich veel veranderingen voordoen zoals de opkomst van de steden en een steeds toenemend belang van het schrift, niet alleen in het Latijn maar vanaf de twaalfde eeuw ook de volkstaal (de voorloper van het Nederlands).
Naast brood en pap aten mensen in de middeleeuwen veel bonen en peulvruchten. Van melk maakten ze de 'luxeproducten' boter en kaas. Om eten langer te bewaren, werd het gedroogd, gerookt, gezouten, gezoet, bewaard onder vet of werd er zuur en zwavel aan toegevoegd.
Zo kookt en poetst ze, maalt het graan, brouwt het bier en helpt ook bij de graanoogst. Maar ze werkt ook op het land, ze ploegt, zaait en oogst, vaak in slechte weersomstandigheden. De vrouwen uit lagere standen, zowel in de stad als op het land, hebben hetzelfde slechte leven als hun man.
Knippen met stenen
In de steentijd geloofden de mensen dat de ziel van de mens in het haar zat. Het haar werd geknipt om de ziel van al het kwaad te ontdoen. Niet met een schaar, maar met vlijmscherpe stenen. Omdat het de ziel betreft, werd het vak uitgeoefend door priesters.
Er wordt aangenomen dat de gemiddelde leeftijd van de middeleeuwse mens rond de 35 jaar lag. Dat leidt vaak ook tot het idee dat je als je begin dertig was, al erg 'oud' was en het einde van je leven al in zicht kwam. Dit is echter niet helemaal waar.
De slimme oermensen
Nog ver voor de Grieken en Romeinen was er de oertijd. Vaak zie je op de televisie oermensen met gele luipaardhuiden lopen en hebben ze een knuppel vast. Ook wordt vaak gezegd dat ze in grotten leefden en vaak zien ze er een beetje dom uit.
Een kind werd beschouwd als een kleine volwassene en het kind werd ook zo behandeld. Ze werden gezien als extra handen die konden bijdragen aan de arbeid die nodig was om het gezin in leven te houden. Ze begonnen actief mee te doen in activiteiten zoals jagen, landbouw en opvoeding zodra ze competent genoeg waren.
Tot de 20ste eeuw kregen babies regelmatig borstvoeding van vee, zoals bijvoorbeeld geiten en ezels. Bijna alle veedieren waren hiervoor geschikt, zoals koeien, schapen en paarden, maar geiten waren favoriet. Ouders plaatsten het wiegje met de baby onder het dier, zodat deze direct uit de uiers kon drinken.
Vanwege de industrialisering stopten vrouwen met het krijgen van veel kinderen. De vrouw mocht voor het eerst aan het werk buitenshuis en in plaats van economische 'assets' werden kinderen eerder als blok aan het been gezien. Immers, hoe meer kinderen in het gezin, des te moeilijker het was voor mama om te werken.
Gildes waren bedoeld om kennis en ervaring te delen. Personen met hetzelfde beroep volgden via het gilde een opleiding en werden zo vakmensen. Ook kwam een gilde op voor de belangen van de leden: een gilde had dikwijls een spaarpot voor bijvoorbeeld zieken en bood zo een vorm van sociale zekerheid.