Waar nooit geïnjecteerd mag worden: - In een geopereerde buik of been. - Door vocht gezwollen injectiegebied of trombosegebied. -
De opname van insuline verschilt echter vanuit arm, bil, bovenbeen of buik. Injectie in de bovenarm wordt afgeraden omdat de kans op intramusculaire in plaats van subcutane toediening daarbij groter is. Opname vanuit de buik gaat sneller dan vanuit de bil en het bovenbeen.
In de armen kan aan de buitenkant van de bovenarmen worden gespoten. In de armen is het onderhuidse vetweefsel niet zo dik. Hier hoeft geen huidplooi genomen te worden. Een juiste keuze van de naaldlengte is dan wel belangrijk.
Intramusculair injecteren in de bil: rugzijde of buikzijde? Traditioneel wordt in de boven/ buitenzijde (dorsogluteaal) van de bil geïnjecteerd. Echter de buikzijde (ventroglueaal) heeft de voorkeur. De kans op het aanprikken van een zenuw of bloedvat en het per ongeluk subcutaan injecteren is kleiner.
- in de arm kan ook, al is bil/been ietsje beter ivm grotere spier en iets langzamere afgifte.
Als je tijdens het injecteren de in olie opgeloste groeibevorderaar per ongeluk in een ader spuit, loop je het risico op een longembolie; een gedeelte van je longen kan afsterven of nog erger. Een embolie is een verstopping van een bloedvat door een bloedprop, lucht of een stukje weefsel.
Er kan een bloeddruppeltje ontstaan op de injectieplaats. Een pleister is meestal niet nodig. Let op: Wrijf na het injecteren niet over de injectieplaats. Dit kan blauwe plekken verergeren of veroorzaken.
Rond de navel moet niet worden gespoten omdat in dit gebied vrij veel zenuwen en bloedvaten lopen, waardoor het injecteren pijnlijker kan zijn. Houd altijd 3 vingers afstand rond de navel.
Geschikte injectiegebieden zijn: het gebied naast en onder de navel (ongeveer 2 cm rond de navel vrijlaten), boven/buitenkant het bovenbeen (handbreedte boven de knie vrijlaten), billen (bovenste buitenste deel).
De huidlaag zit bij getrainde mensen vaak strak om de spieren. Spuit de insuline niet te diep. Dus niet in een spier. Dit is pijnlijk en de insuline wordt hierdoor sneller opgenomen.
Insuline kan beter niet worden gespoten in moedervlekken in verband met risico op 'activeren'. Ook kan beter niet in verlamde ledematen worden gespoten, aangezien de doorbloeding daar doorgaans minder goed is. Bij het toedienen van insuline is het van groot belang om de plaats van injectie per keer te wisselen.
Een andere geschikte spier om in te injecteren is de m. vastus lateralis. Deze ligt aan de buitenkant van het bovenbeen. Je injecteert dan in het middelste gedeelte aan de buitenzijde van het bovenbeen.
Bij subcutaan injecteren, kun je verschillende technieken hanteren: huidplooi techniek onder een hoek van 45 tot 60 graden en loodrecht techniek (90 graden) met huidplooi zonder huidplooi.
Intraveneus (in de ader) 2,5-15 mg in 4-5 minuten toegediend. Subcutaan (onderhuids), intramusculair (in de spier) 5-20 mg, gewoonlijk 10 mg per keer, indien nodig elke 4 uur toegediend.
Zorg dat alle vloeistof in het onderste deel van de ampul zit. Houdt (met een gaasje) de bovenkant van de ampul tussen duim en wijsvinger, met uw duim op de aangegeven stip. Breek de ampul van u af open. Duw/draai de roze naald op de spuit, steek de naald voorzichtig in de ampul en trek de vloeistof op in de spuit.
Verwijder de luchtbel in de spuit niet. Deze zorgt er juist voor dat alle vloeistof kan worden geïnjecteerd. Plaats uw vingers rond de plek waar u de naald inbrengt.
Breng de naald helemaal in de huid en injecteer de insuline langzaam. Wanneer de injectieknop weer op 0 staat, de naald nog minstens 10 seconden in de huid laten zitten om ervoor te zorgen dat de volledige dosis geïnjecteerd is.
De insuline wordt niet overal even snel opgenomen
De buik en het bovenbeen zijn de meest gebruikelijke injectieplaatsen1. Bij volwassenen minimaal 1 cm verwijderd van de navel. Bij kinderen minimaal 3 cm verwijderd van de navel. Injectieplaatsen op de buik zorgen voor snelle opname van de insuline.
De injecties worden subcutaan toegediend, dat wil zeggen in het onderhuidse weefsel. Het medicijn wordt vanuit dit weefsel in het bloed opgenomen. U kunt makkelijk zelf leren te injecteren. De meeste patiënten ervaren het zichzelf injecteren als een eenvoudige handeling.
Als te ondiep wordt geprikt komt de insuline in de huid terecht. In beide gevallen kunnen harde plekken en bloedingen of pijn optreden met als uiteindelijk resultaat vetophopingen of verdwijnen van het onderhuidse vet (lipodystrofie).
De dorsogluteale injectieplaats ligt dichterbij een grote zenuwbundel (de n. ischiadicus). Dat is de hoofdzakelijke reden waarom wordt aangenomen dat ventrogluteaal injecteren veiliger is.
Bij injecties wordt vaak de B12 in een spier geïnjecteerd, meestal de bilspier door zijn grote oppervlakte, waarbij de B12 langzaam het lichaam inlekt.
Plaats de naald loodrecht in de huidplooi, in een hoek van 90 graden. De naald mag helemaal in de huid. Laat de huidplooi los. Spuit vervolgens langzaam de vloeistof in, door de zuiger rustig naar beneden te drukken.