Epigenetische veranderingen kunnen ontstaan omdat genen door bijvoorbeeld stress, roken of eetgewoontes aan of juist uit worden gezet. Op een gen ligt de informatie om een eiwit aan te maken. Al deze eiwitten hebben een taak in het lichaam. Als een gen actief is, kan eiwit kan zijn werk doen.
Wordt de eicel bevrucht door een zaadcel met een Y chromosoom dan heeft het embryo zowel een X als een Y chromosoom en is het dus een jongetje (X-Y). Immers, het Y chromosoom is dominant (overheerst) het X chromosoom en het kind ziet er dus uit en ontwikkeld zich als een jongen.
Met erfelijke ziektes bedoelen we ziektes die ontstaan door een afwijking in een gen én die doorgegeven kunnen worden aan kinderen. Soms is de afwijking in een gen bij jouzelf ontstaan. Dat noemen we een nieuwe afwijking in een gen (de novo mutatie).
Afwijkingen in het DNA
In het DNA kunnen afwijkingen ontstaan. Zo'n afwijking heet een mutatie. Een mutatie betekent dat de code van het DNA is veranderd. Als de mutatie in een gen zit, kan het de functie van het gen doen veranderen.
Wat zijn erfelijke eigenschappen? Je erft dingen van je ouders. Dat betekent dat ze bepaalde eigenschappen die zij hebben, doorgeven aan jou. Erfelijke eigenschappen zijn bijvoorbeeld de kleur van je huid, je haar en je ogen.
een 'stille' mutatie (silent): het nieuwe codon codeert toevallig voor hetzelfde aminozuur en heeft dus geen gevolgen voor het fenotype. een missense-mutatie: het nieuwe codon codeert voor een ander aminozuur. een nonsense-mutatie: het nieuwe codon is een stopcodon, waardoor het eiwit ingekort wordt.
Sommige ziektes zijn erfelijk. Dan komt dat door een afwijking in een gen. Zo'n afwijking (of foutje) kan gevonden worden met een DNA-onderzoek. Als ze weten welke afwijking in het gen het is, dan weten artsen óók vaak hoeveel kans er is dat je de ziekte aan een kind doorgeeft.
Over chromosomen, DNA en genen
Chromosomen bestaan uit DNA. Het DNA bevat codes waarin onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Dit zijn de genen. Elk gen beschrijft de code van een kenmerk, die (mee)bepaalt hoe iemand er uit ziet of hoe iemands lichaam werkt.
Wil je als man een slim kind? Dan is het zaak om een intelligente moeder te vinden. Intelligentie hebben kinderen namelijk vooral te danken aan de genen die zij van hun moeder hebben geërfd. Dit blijkt uit een recent onderzoek gepubliceerd in Psychology Spot, waarover Ouders van Nu schrijft.
Researchers aan de University of Washington en in Glasgow zijn het er na uitgebreid onderzoek over eens: de intelligentie van een kind wordt bepaald door het genetisch materiaal langs moeders kant. Het genetisch materiaal van de vader heeft geen invloed.
Je bloedgroep erf je van je ouders. Je vader en moeder geven ieder één kopie van het bloedgroep-gen aan jou door. Dit kan een A, B of O zijn. De kopie van je vader bepaalt samen met de kopie van je moeder welke bloedgroep jij krijgt.
ROTTERDAM - Gevoeligheid voor stress is in veel gevallen genetisch bepaald. Vier op de tien Nederlanders zijn door variaties in hun genen gevoeliger voor stress, en daardoor hebben ze sneller last van overgewicht en depressies. Tien procent van de Nederlanders is juist minder gevoelig voor stress.
Wereldwijd is afgesproken dat de mens het DNA van de mensheid niet zal veranderen. Maar het kan wél: aanpassen van wat ook wel 'de kiembaan' wordt genoemd.
Bij Eukaryoten (de "hogere" organismen zoals planten, dieren, schimmels en protisten) bevindt zich het belangrijkste DNA in de celkern (nucleus - vandaar ook nucleïnezuur). Daarnaast is er DNA in de mitochondriën (het mtDNA) en de eventueel aanwezige plastiden (het cpDNA).
Mensen lijken namelijk niet altijd op hun ouders. Als je toch twijfelt, kun je een verwantschapstest laten doen. Dat is een DNA-onderzoek waaruit blijkt of mensen wel of geen familie van elkaar zijn.
De belangrijkste kenmerken van een chronische aandoening zijn dat: de ziekte niet te genezen is. alleen symptomen met medicijnen, behandelingen en/of leefregels bestreden kunnen worden.
Wetenschappers van de UNC School of Medicine hebben aangetoond dat er evenveel DNA van vaders als moeders in kinderen belandt, maar dat de genen van de vader dominant zijn. Het onderzoek vond plaats onder muizen, maar is toepasbaar op alle zoogdieren.
Het DNA van een mens is verdeeld over 23 paar chromosomen. Van elk paar krijg je er 1 van je vader (via de zaadcel) en 1 van je moeder (via de eicel). Het geslacht wordt ook door chromosomen bepaald: het X- en Y-chromosoom. Vrouwen hebben 2 X-chromosomen, mannen hebben 1 X-chromosoom en 1 Y-chromosoom.
De additieve genetische relatie tussen volle broers en volle zussen is 0.5, omdat ze gemiddeld 50% van hun DNA delen. De additieve genetische relatie tussen twee dieren is de hoeveelheid DNA die ze gemeenschappelijk hebben omdat ze familie van elkaar zijn.
Insertie is een toevoeging van een of meer nucleotiden aan een DNA- of RNA-sequentie. Dit kan door een mutatie waarbij het aantal toegevoegde nucleotiden meestal laag blijft, of door een insertie van een andere sequentie.
Vaak zit de afwijking in een gen dat eigenlijk andere fouten in het DNA moet repareren. Is zo'n reparatiegen stuk, dan kunnen er steeds nieuwe DNA-fouten in de cel ontstaan. Daardoor kan de cel ongeremd gaan delen. Als cellen ongeremd gaan delen, ontstaat er een kwaadaardige tumor.
Deze verstandelijke handicaps worden dus niet van generatie op generatie doorgegeven, maar ontstaan door spontane genetische veranderingen in de eicel of zaadcel van de ouders. Het kind heeft een foutje in een gen dat bij beide ouders nog in orde is.