Methode. Een zin met minimaal twee persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit een hoofdzin / meerdere hoofdzinnen en/of een bijzin / meerdere bijzinnen bijzinnen. In een hoofdzin staat de persoonsvorm helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel.
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen. Onze taal kent ook scheidbaar samengestelde werkwoorden.
Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin? Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is.
Er kan namelijk ook sprake zijn van twee hoofdzinnen. Als dit het geval is, worden beide zinnen vaak met elkaar verbonden door middel van een nevenschikkend voegwoord. Wordt er een komma gebruikt om de twee hoofdzinnen van elkaar te scheiden? Dan staat het voegwoord vaak direct na de komma.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden.
Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin, en heeft maar één persoonsvorm, bijvoorbeeld: 'Lisa kijkt naar het journaal. ' Een samengestelde zin bestaat uit meerdere hoofdzinnen of heeft een of meer bijzinnen. Elke deelzin heeft een eigen persoonsvorm.
Een algemeen kenmerk van bijzinnen is dat ze een woordvolgorde hebben waarbij de persoonsvorm achteraan staat. Als zinsdeel kunnen bijzinnen functies vervullen als onderwerp (1), lijdend voorwerp (2) enzovoort: (1) Dat hij niet is komen opdagen, verbaast me niet. (2) Ik heb gehoord dat hij weer terug is.
Als een samengestelde zin uit twee zinnen bestaat, betekent dit dat beide zinnen een persoonsvorm hebben. In een hoofdzin staat de persoonsvorm vaak (bijna) helemaal vooraan, maar in een bijzin staat hij vaak (bijna) achteraan. Als je kind de persoonsvorm in beide zinnen wil vinden, maakt hij er twee losse zinnen van.
Een bijvoeglijke bijzin die verklarende achtergrondinformatie bevat. De jongens, die te laat kwamen, moesten nablijven. De bijzin geeft min of meer terloops de verklaring voor het nablijven.
Een bijzin is een zin die afhankelijk is van een andere zin.
In een gewone bijzin staat de persoonsvorm achteraan. Wie a zegt, moet ook b zeggen. Hij zei dat hij honger had. Toen ik negen jaar oud was, wilde ik schoonmaakster worden.
Er is nog een verschil tussen hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp altijd naast elkaar. In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp meestal niet naast elkaar.
De afkorting 'pv' komt uit het Engels en staat voor 'Photo Voltaic', wat 'fotovoltaïsch' betekent in het Nederlands. 'Photo' komt van het Griekse woord voor licht, 'voltaic' staat voor stroom. De afkorting 'pv' verwijst dus naar dat wat zonnepanelen of pv panelen doen: zonne-energie omzetten in elektriciteit.
Persoonsvorm, infinitief en voltooid deelwoord. Naast de persoonsvorm kunnen er infinitieven en voltooid deelwoorden in het werkwoordelijk gezegde zitten. Dat zijn allebei soorten werkwoorden. Een infinitief is hetzelfde als het hele werkwoord.
In termen van redekundige ontleding bevat een zin normaal gesproken altijd een onderwerp en een gezegde (samen ook wel de zinskern genoemd) en vaak ook een lijdend voorwerp. De zin drukt dan door middel van het werkwoord bijv. een actie uit, die door het onderwerp wordt uitgevoerd.
Een enkelvoudige zin is in de ontleding een zin die uit een hoofdzin zonder bijzinnen bestaat. Een enkelvoudige zin heeft nooit meer dan één gezegde en is het tegenovergestelde van een samengestelde zin.
6.1 Enkelvoudige en samengestelde interest
Bij enkelvoudige interest wordt alleen rente berekend over het beginkapitaal. Bij samengestelde interest wordt niet alleen rente berekend over het beginkapitaal maar ook over de al eerder bijgeschreven rente. Er is dan sprake van 'rente over rente'.
Een enkelvoudige stof is in de scheikunde een stof die bestaat uit atomen van één element. Bestaat een stof uit atomen van twee of meer elementen, dan spreekt de scheikunde van een samengestelde stof.
De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid. Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor.
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
Een aantal voegwoordelijke bijwoorden kan ook aan het begin van een zin voorkomen en wel in de aanloop (dus buiten de 'eigenlijke' zin [21.1.1.2/1]). Zo'n bijwoord is intonatief van de rest van de zin gescheiden door een korte pauze, meestal aangegeven door een komma. Voorbeelden zijn: 10Bovendien, opa is ziek.
De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met voegwoorden zoals omdat, doordat en hoewel hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan.
Voorbeeld van een foutieve beknopte bijzin: [Na een uur in de oven te hebben gestaan], aten de gasten de pizza's met smaak op. Het denkbeeldige onderwerp uit de bijzin komt niet overeen met die uit de hoofdzin. Het onderwerp van de hoofdzin is 'de gasten', en het onderwerp van de beknopte bijzin is 'de pizza's.