U is een persoonlijk voornaamwoord, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud. In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind).Je krijgt dan: u vindt. Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister?
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Als het gaat om de hij-/zij- of het-vorm schrijf je -dt. (Let op: er komt nooit -dt achter een werkwoord, alleen een -t. De -d staat er al, omdat de stam van het werkwoord eindigt op een -d.
Daarom moet je vindt schrijven volgens de regel 'bij een derde persoon: stam + t'. Als je het werkwoord vinden vervangt door bijvoorbeeld noemen, kun je goed horen dat er een t aan de stam moet worden toegevoegd: 'Ik ben het die dit onzin noemt.
' is juist. Red is hier een gebiedende wijs en die komt overeen met de ik-vorm van het werkwoord ('ik red'). De gebiedende wijs komt altijd overeen met de ik-vorm van het werkwoord: je voegt er dus geen t aan toe. Het maakt niet uit of er één persoon wordt aangesproken ('Margriet, red de tijger!
Zo kun je de dt-regels voor de tegenwoordige tijd onthouden met het volgende ezelsbruggetje: ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee. In plaats van thee kun je denken aan de letter t, die je bij ik bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je schrijft dus ik word in plaats van *ik wordt.
Uitleg dt-fouten in de tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
Of het voltooid deelwoord eindigt op een d of een t, wordt bepaald door de slotklank van de stam. De stam van een werkwoord vinden we door -en van de infinitief af te nemen. Als die klank een stemloze medeklinker is, dan is de verledentijdsuitgang -te(n) en de uitgang van het voltooid deelwoord -t.
In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind). Je krijgt dan: u vindt. Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister?
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Beide zijn goed, maar er is wel een zeker verschil in stijl. Het verschil zit 'm in de stijl: je kan is informeler en meer spreektaal. Bij het schrijven kun je beter kiezen voor je kunt.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt. Om een werkwoord te vervoegen, moeten we eerst op zoek naar de stam.
Regel 1. DT alleen bij een D aan het eind van je werkwoord
Als je een vervoeging maakt van een Nederlands werkwoord voeg je altijd maar 1 D of 1 T toe, nooit DT, DD of TT. Dus als je een -DT combinatie ziet, weet je dat de eerste D of T al uit het werkwoord komt.
Bij een zin met hij, zij, men, het of een zelfstandig naamwoord is wordt altijd met een t. Hij wordt naar school gebracht. Wordt hij naar school gebracht? Ook bij u is wordt altijd met een t.
Veranderd is het voltooid deelwoord van veranderen. Het voltooid deelwoord veranderd eindigt op een d, omdat de verleden tijd veranderde ook een d bevat.
Vergelijk het met iemand die weinig met de auto rijdt, of fietst, dan blijft het allemaal traag gaan. Daarom is het nodig dat die regels gedrild worden op school. Dat is belangrijk bij de tafels van vermenigvuldiging, maar ook bij de werkwoordregels.
De verleden tijd van halen is 'haalde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gehaald'.
`De vakantie duurt zes weken. ` Het zal mijn tijd wel duren.
Het persoonskenmerk kan verder gespecificeerd worden naar getal, zodat we een eerste persoon enkelvoud (Nederlands ik) en een eerste persoon meervoud (wij) hebben. Hetzelfde gaat uiteraard op voor de tweede persoon (jij / u / jullie) en de derde (hij / zij (enkelv./meerv.) /het /u).