Veranderen is een werkwoord | Kjenning.
De andere twee vormen (verandert, veranderd) komen beide voor. Dat komt omdat bij werkwoorden die beginnen met voorvoegsels als ver-, be-, ge- het voltooid deelwoord in uitspaak gelijk is aan de tegenwoordige tijd. Dus: Hij verandert.
Veranderd is het voltooid deelwoord van veranderen.
Voorbeelden zijn bevriezen, ontdooien, eindigen, genezen, kalmeren, minderen, smelten, stoppen, trouwen, veranderen, verbranden, vermeerderen, verminderen en verteren. Bij overgankelijk gebruik worden deze werkwoorden met hebben vervoegd, bij onovergankelijk gebruik met zijn.
↑ zijn is een van de weinige werkwoorden in het Nederlands die een verleden tijd van de aanvoegende wijs behouden heeft. Deze komt nog vooral voor in uitdrukkingen als Als het ware.
“Zijn” wordt verder met intransitieve werkwoorden gebruikt die een verandering van toestand uitdrukken waarin het onderwerp zich bevindt; soms is dat een verandering in de psychische toestand, soms een verandering in de fysische toestand. Hij is twee keer gevallen. Ik ben toen erg geschrokken.
Het voltooid deelwoord is een onderdeel van de werkwoordspelling. Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-. Met een voltooid deelwoord wordt aangegeven dat iets al gebeurd is.
Gebeurt wijst op iets in het heden, op iets dat aan de gang is. Het verschil tussen gebeurd en gebeurt is een verschil in tijd. Gebeurd is een voltooid deelwoord: Het is gebeurd, Het was gebeurd of Het zou gebeurd zijn. Gebeurt is de stam+t van het werkwoord: Zoiets gebeurt nu eenmaal, Wanneer gebeurt het?
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
Alle werkwoorden die beginnen met be-, er-, ge-, her-* , ont-, en ver- krijgen geen ge - voor het voltooid deelwoord. Het voorvoegsel vervangt ge: de regel voor het vormen van een voltooid deelwoord is hier: (geen 'ge-') stam + t/d.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Een werkwoord is een woordsoort die aangeeft dat iemand iets doet. Degene die iets doet in een zin, noemen we het onderwerp. Het kunnen dingen zijn die gebeuren, maar ook een gebeurtenis (zoals trouwen en vieren). Het kan ook zijn dat het gaat om een toestand (zoals zij, voelen en hebben).
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die niet van klank veranderen als je er verleden tijd van maakt. Ook als voltooid deelwoord behouden ze dezelfde klank. Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt altijd op een -d of een -t.
ik douchte, wij douchten. ik heb gedoucht. de gedouchte man.
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd. Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d.Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
Verandering brengt onzekerheid met zich mee.De kans bestaat dat verandering leidt tot gemis, verlies of een uitkomst die je niet had verwacht. Dat geldt op alle niveaus, dus niet alleen privé-situaties, maar ook in het werkveld en het is geen typisch Nederlands fenomeen.
veranderen (ww) : afwisselen, anders worden, changeren, fluctueren, kenteren, keren, muteren, omslaan, overgaan, transformeren, variëren, verkeren, wijzigen, wisselen. veranderen (ww) : aanpassen, bekeren, bijstellen, hervormen, modificeren, muteren, omvormen, omzetten, tornen, transformeren, verdraaien, verwisselen.
[ov] zodanig aan iets werken of iets behandelen dat het anders wordt. [refl] "zich ~" - zodanig aan zichzelf werken of zichzelf behandelen dat men anders wordt. [erga] het proces van anders worden.
In de verleden tijd zijn er maar twee verschillende persoonsvormen: de ik-vorm en de wij-vorm.
Bij de vervoeging van het werkwoord 'kunnen' gelden geen duidelijke regels. Je moet uit je hoofd leren hoe je dit werkwoord vervoegt.
Als het woordje /onderwerp je (of jij) in de zin achter de PV staat, schrijf je stam: loop jij? Bij het werkwoord lopen hoor je dit verschil wel, maar bijvoorbeeld bij het werkwoord kneden is dat niet het geval: Jij kneedt het deeg.