Het antwoord is: de middenrifspier is de oorzaak van het stotteren. Het is dus geen psychisch probleem, maar maar stotteren heeft een fysieke oorzaak met psychische gevolgen. De middenrif hapert bij mensen die stotteren. Er zit geen vloeiende beweging in waardoor de spier de lucht niet goed uit de longen perst.
Stotteren komt vaak door erfelijke aanleg, met daarbij dingen die u als kind heeft meegemaakt. De samenwerking tussen de hersenen, zenuwen en spieren gaat niet helemaal goed. Stotteren kan erger worden door spanningen, emoties en moeheid.
Stotteren wordt vaak uitgelokt door stress. Iemand die stottert zal dan ook vooral haperen als hij gespannen of opgewonden is. De zwakke aanleg voor de timing van spreekbewegingen vormt de basis voor de snellere ontregeling van het spreken.
Kan stotteren weer overgaan? Bij kleine kinderen gaat het vaak weer over. Niet bij iedereen, want anders zouden er geen volwassenen zijn die stotteren. Door therapie kun je het vaak wel heel goed leren controleren via een spreektechniek.
Stotteren is een stoornis in de vloeiendheid van het spreken. Stotteren ontstaat bijna altijd op jonge leeftijd en het wordt daarom ook wel ontwikkelingsstotteren genoemd. Het bestaat uit opvallende herhalingen , verlengingen en/of blokkades van klanken of lettergrepen.
Stotteren ontstaat doordat er iets mis gaat met de aansturing (vanuit de hersenen) van de zenuwen en de spieren die te maken hebben met spraak- en taalprocessen. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de oorzaak van stotteren. Inmiddels gaat men ervan uit dat iemand die stottert hier aanleg voor heeft.
Stotteren is niet-vloeiend spreken: een verzameling van hoorbare, soms zichtbare en vaak ook verborgen symptomen, die per situatie kunnen verschillen. De symptomen zijn habitueel (een gewoonte) en te onderscheiden van 'normale' niet-vloeiendheden. Hoorbare symptomen kunnen zijn: herhalingen, verlengingen en blokkades.
Terugval komt bij (ernstig) stotteren veel voor. Bij jonge stotterende kinderen is er binnen de eerste 2 jaar na het ontstaan van het stotteren nog een kans op herstel. Hoe langer het kind stottert, hoe kleiner deze kans wordt.
Bij 5% van de bevolking komt stotteren in de kinderleeftijd voor (incidence), bij 1% (prevalence) ontwikkelt het zich tot een min of meer blijvende stoornis - gevestigd stotteren - van licht tot ernstig. Voor de laatste categorie heeft therapie een tijdelijk of blijvend effect, afhankelijk van vele factoren.
Spanning kan ontstaan wanneer het evenwicht verstoord is tussen wat een kind kan (capaciteiten) en wat er van een kind wordt gevraagd, door de omgeving of door het kind zelf (eisen). Ook veel veranderingen in korte tijd kunnen meespelen bij het uitlokken van stotterend spreken.
In vier op de vijf gevallen gaat stotteren bij peuters vanzelf over. Toch is het belangrijk om op tijd in te grijpen bij stotteren. Hoe eerder er begonnen wordt met therapie, hoe groter de kans is dat het stotteren verholpen kan worden.
Het meest algemene advies hoe te reageren op een persoon die stottert is 'gewoon'. Luister naar wat hij zegt, doe niet schichtig. Ga vooral niet luider of breedsprakiger praten. Vraag eventueel aan de persoon zelf of hij/ zij aangevuld wil worden.
Hakkelen is iets anders dan stotteren.
Bij hakkelen gaat het om onderbrekingen in het spreken zoals herhalingen van hele woorden en zinsdelen (en-en-en toen was ik aan de beurt; in de – in de onderste la ) zinsrevisies (het ligt onder….., het hangt aan de kapstok) en valse starts (Dat- dat…).
Stotteren begint meestal bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar. Vaak gaat het stotteren na een tijdje vanzelf over. U kunt uw kind helpen bij het praten, bijvoorbeeld door zelf rustig te luisteren en te praten. Neem contact op met een logopedist of stottertherapeut, als u zich zorgen maakt.
kekekekekekeren zegt; Verlengingen (lange stoters): dan maak je een klank llllllllang; Vermijding (stille stotter): dan kies je een ander woord om niet te hoeven stotteren (mijn fiets is kakastuk) of je houdt je mond.
Hoewel stress de spraakstoornis duidelijk in de hand werkt, is ze er niet de oorzaak van. Die ligt in de hersenen. Wie stottert, onderbreekt onvrijwillig en ongewild zijn woorden, terwijl hij die aan het uitspreken is.
Ruim de helft van de mensen die stotteren heeft familieleden die ook stotteren. Een kind van een stotterende vader heeft 25 procent kans om zelf ook te gaan stotteren. Bij een stotterende moeder is die kans zelfs een op de drie. Dat wijst erop dat de oorzaak van de spraakstoornis weleens in het DNA kan liggen.
Van alle mensen stottert er ongeveer 1% chronisch. Wereldwijd zijn er ongeveer 60 miljoen personen die stotteren. In Europa zijn dit er 3,74 miljoen. In Nederland zijn het 170.000 en in België 100.000 mensen.
Klanken of lettergrepen worden herhaald of verlengd. Soms worden ze er met veel spanning uit geperst. Daarnaast kunnen bij het stotteren begeleidende symptomen voorkomen. Voorbeelden zijn meebewegingen in het gezicht en van lichaamsdelen, verstoring van de adem, transpireren en spanning.
Als je zingt, ontstaat een soort snoer van lettergrepen, verklaart logopediewetenschapper Yvonne van Zaalen, en doordat je de klanken langer aanhoudt, worden de bruggetjes naar de volgende klanken eenvoudiger. 'Je rijgt de klinkers in feite aaneen en struikelt er daardoor minder snel over.
Stotteren begint meestal bij kinderen tussen de twee en zeven jaar. Bij uitzondering kan iemand op latere leeftijd gaat stotteren. De aanleiding hiervoor kan vaak gevonden worden in een plotseling optredend emotioneel trauma, zoals het overlijden van een geliefde of een ongeluk.
Er zijn dan ook heel wat beroemde stotteraars. Zoals Bruce Willis, Nicole Kidman, Samuel L. Jackson, Emily Blunt, Ed Sheeran, Kendrick Lamar… en dichterbij huis: Jan Decleir, Bart Peeters en Arno.
Vaak is dit het gevolg van een neurologische aandoening, bijvoorbeeld een beroerte, Multiple Sclerose of de ziekte van Parkinson. Ook overmatige spanning, zoals in een drukke periode met veel zorgen of stress, kan voor problemen zorgen.
Tic-stoornissen gaan vaak gepaard met andere gedrags- of emotionele aandoeningen, zoals bijv. aandachtsstoornissen, leerstoornissen, stotteren, paniekaanvallen, angsten, depressie, dwangstoornissen, …