De meeste bijvoeglijk gebruikte bezittelijke voornaamwoorden hebben een volle vorm (mijn, jouw, zijn, haar) en een gereduceerde vorm (m'n, je, z'n, 'r).
wederkerend voornaamwoord (reflexief pronomen): me, je, u, zich, ons, zichzelf, jezelf.
Het bezittelijk voornaamwoord is één van de vele woordsoorten waar tijdens de lessen taal op de basisschool aandacht aan wordt besteed. Deze woorden worden vaak gebruikt in combinatie met een zelfstandig naamwoord. Voorbeelden van een bezittelijk voornaamwoord zijn: 'mijn', 'jouw', 'zijn' en 'haar'.
Als bezittelijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud kan zowel de volle vorm jouw als de gereduceerde vorm je gebruikt worden. Jouw is nadrukkelijker dan je. Als er geen speciale nadruk nodig is, wordt in de praktijk vaker voor je dan voor jouw gekozen.
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc. De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader.
Voornaamwoorden zijn woorden zoals “ik”, “zij” en “hij” die op eenzelfde manier worden gebruikt als zelfstandig naamwoorden. Ze worden ingezet om te verwijzen naar een zelfstandig naamwoord dat al genoemd is of om naar jezelf of andere personen te verwijzen.
Jij is goed als er nadruk op ligt: 'Niet ik, maar jij zou het doen! ' Je is het minder nadrukkelijke alternatief: 'Het lukt wel, maar je mag altijd helpen. ' Je kan ook 'men', 'jou' of 'jouw' betekenen. Je en jij kunnen als onderwerpsvorm meestal door elkaar heen gebruikt worden.
Het is hier een bezittelijk voornaamwoord: je moeder of jouw moeder. Je moeder is een derde persoon en daarom schrijf je in deze zin wél wordt.
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat (meestal) verwijst naar een levend wezen (persoonlijk). Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is. Als je bijvoorbeeld zegt: “Dat is zijn fiets”, vertelt het woord 'zijn' van wie de fiets is. Let op: Eigennamen en zelfstandige naamwoorden zijn géén bezittelijke voornaamwoorden. Het gaat altijd om woorden als 'mijn', 'jouw', 'zijn' of 'haar'.
Jou is de voorwerpsvorm.
Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat. Beide voornaamwoorden kunnen in onbeklemtoonde positie vervangen worden door de gereduceerde vorm je.
Je = jouw of jou zonder extra nadruk
Ik heb het jou gevraagd, want jij kunt dit het best. Ik heb het je (liever niet: jou) gevraagd, maar je gaf geen antwoord. Jouw moeder houdt erg van toneel, maar mijn moeder helaas niet. Je (liever niet: Jouw) moeder houdt erg van toneel, hoorde ik.
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen (concreet of abstract), zonder die met name te noemen. Voornaamwoorden komen dus in feite 'in de plaats van' een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld die in plaats van 'Andrea', of het in 'Ik begrijp het! '
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier, ding of instantie en een zelfstandig naamwoord. In mijn fiets is iemand bijvoorbeeld eigenaar van een fiets. In jouw tekening kan jouw verwijzen naar de maker van de tekening.
Het rijtje ik, jij, hij, zij
Dat zijn de persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp van de zin zijn. Daarom worden ze ook wel de onderwerpsvorm genoemd. De bekendste van dit rijtje zijn 'ik', 'jij', 'hij' en 'zij'.
Als er een hoofdpersoon "je/jij" voor het werkwoord staat, dan gebruik je de stam+t. Als er een hoofdpersoon "hij/zij/u/het" voor of achter het werkwoord staat, dan gebruik je de stam+t.
Bij de regelmatige werkwoorden is de regel voor de jij-vorm ik-vorm + t: jij loopt – jij werkt – jij wordt – jij vindt. Maar als het werkwoord vóór jij staat, vervalt die t: loop jij – werk jij – word jij – vind jij.
Als je het kunt vervangen door het persoonlijk voornaamwoord “hem”, is het “jou”.Als je het kunt vervangen door het bezittelijk naamwoord “zijn”, is het “jouw”.
Vaak denken mensen dat in zakelijke teksten alleen de wij-vorm of jij-vorm (volle vorm) gebruikt mag worden en dat we of je (zwakke vorm) niet juist is. Dit klopt niet. Beide vormen zijn correct Nederlands. Je mag in een tekst ook best we en wij door elkaar gebruiken.
Loop je altijd zo snel? Als het woordje /onderwerp je (of jij) in de zin voor de PV staat, schrijf je stam +t: jij loopt.Als het woordje /onderwerp je (of jij) in de zin achter de PV staat, schrijf je stam: loop jij?
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc. Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het.
Als je deze zin inkort naar: Ik stuur het, dan moet je er op letten of 'het' verwijst naar een mannelijk of vrouwelijk woord. Une lettre is vrouwelijk, dus normaal gesproken zou je voor 'la' moeten gaan als persoonlijk voornaamwoord.