'Me' is een doorzichtiger woord. Als het geen nadrukkelijke functie in de zin heeft, zou ik om die reden altijd 'me' verkiezen boven 'mij'.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk. De collega's hebben me (mij) uitgenodigd.
Me is geen bezittelijk voornaamwoord
Voorbeelden: me broer, me fiets, me taalfout. Dat moet zijn: mijn broer, mijn fiets, mijn taalfout. Tip: vervang me door mij.
Beide vormen zijn goed. Kun je me even helpen? Kan je me even helpen?
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, groter) + dan de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
Me gebruik je om naar jezelf te verwijzen
Voorbeeld: Ze hebben me uitgenodigd voor het sollicitatiegesprek. Me geeft hier aan wie uitgenodigd is, namelijk degene die aan het woord is. In plaats van me kun je ook kiezen voor mij.
Het hoort bij de grootste taalergernissen uit de Nederlandse taal, maar veel mensen maken zich er schuldig aan: 'me' zeggen in plaats van 'mijn'. Dat is niet juist, want 'me' is geen bezittelijk voornaamwoord.
'Me' is een doorzichtiger woord. Als het geen nadrukkelijke functie in de zin heeft, zou ik om die reden altijd 'me' verkiezen boven 'mij'. Tekstuele zaken die de aandacht trekken (wat 'mij' vaak een beetje doet) leiden namelijk af van de inhoud van je tekst.
Me en mijn zijn allebei voornaamwoorden; woorden waarmee je naar personen kunt verwijzen. Van deze voornaamwoorden bestaan in de spreektaal altijd twee varianten: de zogenoemde 'volle' en 'gereduceerde' vormen. Volle vormen zijn bijvoorbeeld mij, wij en mijn, gereduceerde vormen zijn me en we.
Me is een persoonlijk voornaamwoord of een wederkerend voornaamwoord dat verwijst naar de ik-persoon in een zin. Je kunt me vervangen door mij, maar soms klinkt dat overdreven deftig. Mijn is een bezittelijk voornaamwoord dat aangeeft dat iets hoort bij de ik-persoon in een zin.
Me is niet goed, want me is geen bezittelijk maar een persoonlijk voornaamwoord, net als mij. Voor veel mensen zijn formuleringen als 'Me zusje kan goed zingen' en 'Ik ga dit weekend naar me vader' een grote taalergernis.
Voor de zelf-vorm van het wederkerend voornaamwoord van de eerste persoon enkelvoud kunnen we zowel de gereduceerde vorm mezelf als de volle vorm mijzelf gebruiken. Mezelf is de gewone vorm. Mijzelf legt extra klemtoon.
Er is geen regel die bepaalt in welke volgorde de personen in een nevenschikking genoemd worden. Wel geldt het als een teken van beleefdheid dat men zichzelf niet als eerste noemt. De persoonlijke voornaamwoorden ik, mij, wij en ons komen daarom bij voorkeur aan het einde van de nevenschikking.
Antwoord. Het is onduidelijk of we Ik heb dat boek bij tot de standaardtaal in België kunnen rekenen. In Nederland is Ik heb dat boek bij geen standaardtaal. Standaardtaal in het hele taalgebied is in elk geval Ik heb dat boek bij me.
Mijn is een bezittelijk voornaamwoord. Mijn kan worden vervangen door een ander bezittelijk voornaamwoord, bijvoorbeeld door zijn. Waar liggen mijn sleutels? (zoals in: Waar liggen zijn sleutels?) Dat is mijn boek.
Hij wilt geldt echt als een fout, ook al komt het vaak voor. Het is bijvoorbeeld ook zij wil, men wil, Eva wil, iedereen wil en de klant wil. De derde persoon enkelvoud is bij willen dus anders dan bij bijna alle andere werkwoorden, bijvoorbeeld wensen en hopen.
Jij is goed als er nadruk op ligt: 'Niet ik, maar jij zou het doen! ' Je is het minder nadrukkelijke alternatief: 'Het lukt wel, maar je mag altijd helpen. ' Je kan ook 'men', 'jou' of 'jouw' betekenen. Je en jij kunnen als onderwerpsvorm meestal door elkaar heen gebruikt worden.
In de betekenis 'achter iemand aan gaan' kan volgen zowel met hebben als met zijn worden vervoegd. Ook in de betekenis 'hetzelfde doen als iemand' of 'iemand nadoen' is zowel hebben als zijn correct, maar als er geen lijdend voorwerp bij volgen is uitgedrukt, is alleen zijn juist.
Juist wordt in het hele taalgebied gebruikt om een tegenstelling uit te drukken met iets wat eerder is gezegd. De betekenis kan omschreven worden als 'anders dan men zou denken', 'integendeel'. In deze context kan in België ook net gebruikt worden.
De correcte spelling is jouw naam. De spelling jou naam* is niet correct. In de combinatie jouw naam kunt u jouw vervangen door een ander bezittelijk voornaamwoord, bijvoorbeeld mijn, zijn of uw. Wat is jouw naam? (zoals Wat is zijn naam?)
De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks een eventueel accent, af en toe een verkeerd uitgesproken woord en/of haperingen. Vertoont een redelijke grammaticale beheersing. Aarzelingen en fouten in zinsbouw zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden zo nodig hersteld.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct. Die dubbele analyse is bijvoorbeeld mogelijk in zinnen met een meewerkend voorwerp.