Als een werkwoordelijke eindgroep met een voltooid deelwoord meer dan twee werkwoorden bevat, staat het voltooid deelwoord bij voorkeur helemaal in het begin van de eindgroep of volledig aan het eind, maar beter niet tussen de andere werkwoorden in. Hij zou dat onderzoek gedaan moeten hebben / moeten hebben gedaan.
Beide vormen zijn juist. U hebt klinkt iets gewoner. Het woordje u is van oorsprong een derde persoon enkelvoud: u is, u heeft, u kan, u wil, u zal. Maar tegenwoordig vat men u op als een tweede persoon enkelvoud, omdat het de beleefdheidsvorm is van jij.
Veel mensen vinden een zin als 'Hun hebben dat gedaan' een ernstige en lelijke fout, niet alleen in de schrijftaal, maar ook in de spreektaal. 'Zij hebben dat gedaan' is wél juist. Als er minder nadruk op de genoemde personen ligt, is ze heel gebruikelijk: 'Ze hebben dat allang gedaan.
In een tweeledige werkwoordelijke eindgroep met een voltooid deelwoord (zoals gedaan) kan het voltooid deelwoord vooraan of achteraan staan. Die vrijheid van volgorde geldt zowel voor gesproken als voor geschreven taal.
als de woordgroepen na zowel en als enkelvoudig zijn, gebruik je de enkelvoudsvorm van de persoonsvorm: zowel Jan als Piet heeft … als de woordgroepen na zowel en als enkelvoudig zijn, maar elk een andere persoonsvorm nodig heeft, gebruik je de meervoudsvorm van de persoonsvorm: zowel hij als ik hebben …
Je gebruikt zij als het in de zin de persoonsvorm is.Je gebruikt hun als het in de zin het meewerkend voorwerp is. Zij gaan morgen met het hele team naar een restaurant. Ik heb hun een camera verkocht.
Dt-fouten voorkomen met de smurfenregel
Een bekend ezelsbruggetje voor werkwoordspelling in de onvoltooid tegenwoordige tijd is de 'smurfenregel'. Het is eigenlijk heel simpel: vervang een werkwoord in de tegenwoordige tijd door een vorm van 'smurfen' en je hoort meteen of er een -t achter moet.
Regelmatige werkwoorden
Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
Volgens de klassieke schoolregel voor hen en hun gebruiken we hun voor het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en gebruiken we hen voor het lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
De hoofdregels voor de keuze tussen hun en hen: Gebruik hun bij een meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel).Gebruik hen na een voorzetsel en in alle andere gevallen.
Antwoord. Jan of Piet hebben dat gedaan is alleen mogelijk als het er niet om gaat of de een dan wel de ander het gedaan heeft, maar als wordt bedoeld dat een van beiden (om het even wie) het gedaan heeft. Jan of Piet heeft dat gedaan heeft echter in alle gevallen de voorkeur.
Antwoord. Beide werkwoordsvormen zijn correct.
Wat is de verleden tijd van meedoen? De verleden tijd van meedoen is 'deed mee'. Het voltooid deelwoord is 'heeft meegedaan'.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
regel 11.
Een bekend ezelsbruggetje om te achterhalen of een voltooid deelwoord met d dan wel met t wordt geschreven, is luisteren naar de verleden tijd.Eindigt die op -de, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -d. Eindigt de verleden tijd op -te, dan schrijven we het voltooid deelwoord met -t.
Gij hadt en hadt gij zijn de correcte vormen.
Bij onregelmatige werkwoorden gaat de persoonsvorm bij ge/gij volgens de klassieke regel altijd uit op -t, ook in de verleden tijd en ook bij inversie. In grote delen van Nederland worden ge en gij haast niet meer gebruikt in gewone taal.
De meeste dt-fouten ontstaan onder tijdsdruk of omdat we gefocust zijn op de tekstinhoud en onvoldoende aandacht overhouden om spellingregels toe te passen. In een iets technischer jargon: dt-fouten liggen op de loer als de capaciteit van ons werkgeheugen overschreden wordt.
Onze Taal heeft voorkeur voor 'hebt', omdat dat beter aansluit bij 'u bent': het is logischer om 'u' te behandelen als 'je' (tweede persoon enkelvoud) in plaats van 'hij' (derde persoon enkelvoud). Ook bij Beter Spellen schrijven we liever 'u hebt' (en niet 'u heeft'). We zullen er geen testvragen aan besteden.
De voltooide vorm 'heeft overgestoken' bestaat wel, maar hoort bij het minder gebruikelijke overgankelijke broertje, dat onder meer 'ruilen' betekent ('gelijk oversteken').