Dat verwijst naar het-woorden: het huis dat, het meisje dat. Die verwijst naar de-woorden en naar meervoudsvormen: de woning die, de meisjes die. Aantal is een het-woord en wordt in principe gecombineerd met dat als het bepaald lidwoord het eraan voorafgaat.
Is het 'de huis' of 'het huis'?
Het is 'het huis', want huis is onzijdig.Als je het aanwijst is het 'dat huis'.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Die/dat/wie/wat als betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord en verwijst naar een woord dat er vlak voor staat (De kast die ik zie). Het verbindt een bijzin met een hoofdzin.
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden (dit boek, dat boek). Als ze contrasterend worden gebruikt, wijst dit een persoon of zaak aan die dichtbij is, terwijl dat een persoon of zaak aanwijst die verderaf is. Dit kastje verven we wit, dat bankje verven we blauw.
Dat verwijst naar enkelvoudige het-woorden en zal in vergelijking met 'dit' verwijzen naar iets of iemand verder weg. Die verwijst naar enkelvoudige de-woorden en naar alle meervoudige woorden. Het zal in vergelijking met 'deze' verwijzen naar iets of iemand verder weg.
Als dat en die als betrekkelijk voornaamwoord worden gebruikt, verwijst dat in de regel naar enkelvoudige het-woorden, en verwijst die naar enkelvoudige de-woorden en naar meervoudige woorden.
Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das. De meeste Duitse woorden zijn vrouwelijk.
Zelfstandig naamwoorden met het lidwoord 'het' zijn altijd onzijdig. Hiernaar verwijs je met 'het' en 'zijn'. De-woorden zijn daarentegen mannelijk of vrouwelijk. Hiernaar verwijs je respectievelijk met 'hij' en 'hem' en met 'zij' en 'haar'.
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord.Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'.
Beide aanwijzend voornaamwoorden zijn mogelijk.
Is het 'de geld' of 'het geld'?
Het is 'het geld', want geld is onzijdig.Als je het aanwijst is het 'dat geld'.
deken: het deken / de deken
Als u het deken zegt, zegt u ook dit/dat deken, elk deken, ons deken en krijgt een bijvoeglijk naamwoord geen buigings-e na bijvoorbeeld een en elk: een warm deken, elk warm deken, warm deken.
Waarom zeg je 'een mooi huis' (zonder -e) en 'een mooie woning' (mét -e)? Dat komt doordat woning en huis niet hetzelfde woordgeslacht hebben. Het is de woning en daarom is het een mooie woning. Maar het is het huis, en dat leidt tot een mooi huis.
Het-woorden zoals het huis, het licht en het kantoor zijn allemaal onzijdig. De-woorden zijn verdeeld in mannelijke en vrouwelijke woorden. Zo is het woord regering bijvoorbeeld vrouwelijk en het woord kano mannelijk.
Lidwoordenð¥
Lidwoorden zijn woorden die voor een zelfstandig naamwoord staan. In de Nederlandse taal zijn er drie lidwoorden: 'De', 'het' en 'een'. 'De' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden en 'een' is het onbepaald lidwoord.
Diernamen als hond, olifant en papegaai hebben van oorsprong een mannelijk woordgeslacht. Er wordt naar verwezen met de mannelijke voornaamwoorden hij, hem en zijn.
Bedrijf is een onzijdig woord. Naar onzijdige woorden verwijzen we in de regel met zijn. In de praktijk wordt naar verzamelnamen zoals bedrijf, bestuur of comité ook geregeld met haar verwezen, ook door standaardtaalsprekers.
Bloemen kunnen zowel eenslachtig als tweeslachtig zijn. In het eerste geval bezit de bloem enkel de mannelijke of enkel de vrouwelijke voorplantingsorganen. Er zijn dus mannelijke bloemen, welke enkel meeldraden bezitten, en vrouwelijke bloemen welke enkel een of meerdere stampers bezitten.
Deze keer, die keer en dit keer zijn alle drie correct.
Als keer wordt voorafgegaan door een telwoord of een bijvoeglijk naamwoord, zijn alleen deze en die correct, niet dit en dat: deze ene keer, deze laatste keer, die ene keer, die laatste keer.
Naar onzijdige woorden (zoals boek, bedrijf, bureau, meisje, gedrag) wordt in de standaardtaal verwezen met het betrekkelijk voornaamwoord dat.
Bijvoorbeeld: Jij bent jonger dan ik (ben), en niet Jij bent jonger dan mij* (ben). Jij bent jonger dan ik. Hij is minder introvert dan ik.
In sommige gevallen is zowel ik als mij mogelijk na dan, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
Factuur is geen het-woord.