Als diegene/degene naar meer dan één persoon verwijst, wordt er een meervouds-n geschreven. (1) Degene met de mooiste stem wordt de winnaar van 'The Voice'. (2) Ik hoop dat degenen die interesse hebben, zich aanmelden. (3a) Degenen die hun autogordel niet om hadden, kregen een waarschuwing.
De aanwijzende voornaamwoorden degene en diegene verwijzen in de regel naar personen. Diegene is wat nadrukkelijker dan degene.
Als er naar meer personen wordt verwezen, komt er een meervouds-n achter: degenen, diegenen. Degenen die nog geen kaartje hebben, kunnen dat nu ophalen. Het is de bedoeling juist diegenen uit te nodigen die een duwtje in de rug nodig hebben.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Zowel het deken als de deken is correct in de betekenis 'grote lap stof waarmee men zich bedekt tegen de kou'. In België wordt meestal het deken gebruikt, in Nederland bijna uitsluitend de deken.
Deze week is ook correct. Ik heb Willy deze week nog gesproken. Ik zal het Willy deze week nog vragen. Ik zie hem deze week nog.
Men wordt vooral gebruikt in formele, meestal geschreven taal. Men heeft als nadeel dat het vaag en onpersoonlijk is. Om de levendigheid van teksten te bevorderen, is het aan te bevelen om het gebruik van men zo veel mogelijk te beperken. Naargelang de context kunt u kiezen voor de voornaamwoorden je, we of ze.
Mijn en m'n gebruik je om aan te geven dat iets van jou is. Mijn en m'n zijn bezittelijke voornaamwoorden. Je gebruikt ze om aan te geven dat iets van jou is.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk. De collega's hebben me (mij) uitgenodigd.
Hetgeen en datgene zijn geen synoniemen. Hetgeen kan wel synoniem zijn met datgene wat. Hetgeen is een betrekkelijk voornaamwoord, en verwijst dus naar iets wat voorafgaat. Hetgeen kan terugverwijzen naar een zin of een deel van een zin.
Datgene is een aanwijzend voornaamwoord dat verwijst naar zaken en altijd wordt gevolgd door een beperkende betrekkelijke bijzin, ingeleid door wat of een voornaamwoordelijk bijwoord met waar-, bijvoorbeeld: datgene wat, datgene waarin.
Als sommige naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we sommigen. Sommige is zelfstandig gebruikt als er niet meteen een zelfstandig naamwoord op volgt en sommige ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Enkele voorbeelden: "Dit is mijn boek". (Boek is zelfstandig naamwoord) "Mijn vader heet Jan." (Vader is zelfstanig naamwoord) Nu een zin waarin ze allebei voorkomen: Het boek is van mij. Het is mijn boek.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Het kan wel een persoonlijk of wederkerend voornaamwoord zijn: 'de leraar vroeg ME of ik ME verveeld had tijdens het maken van MIJN proefwerk'. Dat mooie woordje 'mijn' is het enige bezittelijk voornaamwoord dat aangeeft dat iets echt van mij is. En als 'mijn' jou te lang is mag je ook 'm'n' schrijven.
U is een persoonlijk voornaamwoord, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud. In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind). Je krijgt dan: u vindt. Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister?
Mijn wordt afgekort tot m'n en dat wordt weer veranderd in me. Voorbeelden: Ik ga dat even aan me moeder vragen. (In plaats van: Ik ga dat even aan mijn moeder vragen).
Me is de gewone vorm; mij legt extra klemtoon. Uitzonderingen zijn tot zichzelf komen, op zichzelf wonen, buiten zichzelf zijn/raken en zichzelf zijn. Die combinaties krijgen mezelf of mijzelf bij zich. Mezelf is de gewone vorm; mijzelf legt extra klemtoon.
Voor de zelf-vorm van het wederkerend voornaamwoord van de eerste persoon enkelvoud kunnen we zowel de gereduceerde vorm mezelf als de volle vorm mijzelf gebruiken. Mezelf is de gewone vorm. Mijzelf legt extra klemtoon.
In het Standaardnederlands is alleen hij wil juist. Hij wilt geldt echt als een fout, ook al komt het vaak voor. Het is bijvoorbeeld ook zij wil, men wil, Eva wil, iedereen wil en de klant wil. De derde persoon enkelvoud is bij willen dus anders dan bij bijna alle andere werkwoorden, bijvoorbeeld wensen en hopen.
Het antwoord is: het werk.
Is het de of het maand
In de Nederlandse taal gebruiken wij de maand.
Beide aanwijzend voornaamwoorden zijn mogelijk.
De regel voor het gebruik van hun of zij is als volgt: Je gebruikt zij als het in de zin de persoonsvorm is. Je gebruikt hun als het in de zin het meewerkend voorwerp is. Zij gaan morgen met het hele team naar een restaurant.