Het is 'het potlood', want potlood is onzijdig.
Is het de of het pen
In de Nederlandse taal gebruiken wij de pen.
Is het de of het tafel
In de Nederlandse taal gebruiken wij de tafel.
Is het de of het alcohol
In de Nederlandse taal gebruiken wij de alcohol.
Verwijs je naar een de-woord of een meervoud, dan is deze of die juist. Verwijs je naar een het-woord of naar iets onbepaalds, dan is dit of dat juist.
Beide aanwijzend voornaamwoorden zijn mogelijk.
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden; deze en die naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige woorden. Dit en dat kunnen ook naar een hele zin verwijzen.
figuur: de figuur / het figuur
Figuur kan in de meeste betekenissen zowel een de-woord als een het-woord zijn. In de betekenissen 'gestalte, lichaamsvorm' en 'indruk die iemand maakt' is er een sterke tendens om het figuur te gebruiken.
Factuur is een vrouwelijk de-woord. Een bijvoeglijk naamwoord bij factuur krijgt altijd een buigings-e: de onbetaalde factuur, een onbetaalde factuur, onbetaalde factuur. Stuur de factuur maar naar mijn huisbaas.
Antwoord. Zowel het deken als de deken is correct in de betekenis 'lap stof waarmee men zich bedekt tegen de kou'. In België wordt meestal het deken gebruikt, in Nederland bijna uitsluitend de deken.
Zowel de matras als het matras is correct. In België wordt matras voornamelijk als de-woord gebruikt. In Nederland is zowel de matras als het matras gangbaar.
Deze week is ook correct. Ik heb Willy deze week nog gesproken. Ik zal het Willy deze week nog vragen. Ik zie hem deze week nog.
Deze keer, die keer en dit keer zijn alle drie correct. De combinatie dat keer* is ongebruikelijk en dus niet correct. Als keer wordt voorafgegaan door een telwoord of een bijvoeglijk naamwoord, zijn alleen deze en die correct, niet dit en dat: deze ene keer, deze laatste keer, die ene keer, die laatste keer.
Is het de of het maand
In de Nederlandse taal gebruiken wij de maand.
Als u het paper zegt, zegt u dit/dat paper, elk paper, ons paper en krijgt een bijvoeglijk naamwoord geen buigings-e na bijvoorbeeld een en elk: een goed paper, elk goed paper, goed paper.
Is het de of het dag? Een dag (dus niet de groet) maar het tegenovergestelde van nacht (of de andere betekenissen van het woord) hebben allemaal hetzelfde lidwoord, en dat is “de”. “Het dag” kun je beter niet gebruiken.
Het antwoord is: het werk.
Is het de of het school
In de Nederlandse taal gebruiken wij de school.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Alleen 'Mag ik het zout? ' geldt als juist. Zout is een onzijdig woord (een het-woord).
Is het de of het bed
In de Nederlandse taal gebruiken wij het bed.
Aanrecht is dus een zelfstandig naamwoord dat van een werkwoord komt. Als dat de vorm van de stam heeft, is het bijna altijd een de-woord: de loop (van lopen), de kijk (van kijken), de schijn (van schijnen), enzovoort. Vandaar: de aanrecht.
Het antwoord is: de doek (lap).
Volgens Jan Renkema is de keuze tussen de betrekkelijke voornaamwoorden 'dat' en 'wat' afhankelijk van de bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord. Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'.