De diepte van rivieren is een levendig verschijnsel. Door de vorm van de rivier, de sedimentatie en erosie van sediment, de afvoer en stroming en de bodemsamenstelling vertoont de rivierbodem een dynamisch gedrag op verschillende tijdschalen.
Rivieren hebben een grote invloed op het landschap waar ze doorheen stromen. Ze breken materiaal af, transporteren het en zetten het ergens anders weer af. Dit alles is te danken aan het dragende vermogen van water. Stromend water heeft voldoende energie om klei, zand en zelfs grind mee te voeren.
Een rivier is een natuurlijke waterloop en fungeert als het zichtbare afvoersysteem van het overtollige water in een bepaald gebied. Elke rivier ligt in een stroomgebied. Dat is het totale omringende gebied waarbinnen al het overtollige water via die ene rivier wordt afgevoerd.
'Rivier' is het gewone woord, 'stroom' is schrijftalig, technisch en literair. In het Frans wordt onderscheid gemaakt tussen 'rivière' en 'fleuve': een 'fleuve' is een rivier die in zee uitmondt. In het Nederlands wordt dat onderscheid niet gemaakt. 'Stroom' wordt vooral figuurlijk gebruikt: een stroom van klachten.
Elke rivier is als het ware de afvoer van een stroomgebied. Het overtollige water in dit gebied stroomt via beekjes en zijrivieren naar de rivier. Deze voert het water af. Is er veel overtollig water, bijvoorbeeld door smeltende sneeuw in de bergen of flinke regenval, dan is de rivier vol.
Kan hier het water ook opraken? Gelukkig hoeven wij ons in Nederland, ook bij een tijdelijk watertekort op tropische dagen, geen zorgen te maken over de drinkwatervoorraad. Het water dat vandaag uit de kraan komt is honderden, soms wel duizenden jaren geleden gevallen als regen.
Soorten. In Nederland maakt men het onderscheid tussen oceanische rivieren die in een zee of oceaan uitmonden, en continentale rivieren die in een meer, een moeras of woestijn eindigen.
Kribben, de stenen 'dwarsliggers' in de rivier, zijn erg belangrijk bij de afvoer van water, ijs, grind en zand. Ze beheersen deze afvoer en houden zo de rivier en de oever op zijn plaats. Zo blijft de rivier bij laagwater bevaarbaar voor de scheepvaart.
Waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit
Meer ruimte voor rivieren betekent ook een andere inrichting van het rivierengebied. Het levert niet alleen meer waterveiligheid op, maar ook nieuwe natuur- en recreatiegebieden. En daarmee een aantrekkelijke leefomgeving voor mens en dier.
Diepte (max.) Diepte (gem.) Het Kanaal is gemiddeld ongeveer 60 m diep, met een maximale diepte van 120 m, en wordt intensief door de scheepvaart benut. Bij stijgend water staat de stroming van west naar oost en in omgekeerde richting wanneer het waterniveau daalt.
Een kanaal is een door de mens (al dan niet met de hand) gegraven waterweg, meestal in een rechte lijn aangelegd. Het water in een kanaal is afkomstig van rivieren. Een kanaal kan verschillende bekkens doorkruisen.
Een plas is een watervlakte die kunstmatig is ontstaan door het winnen van onder andere zand, veen of grind. Een meer is een watervlakte die natuurlijk is ontstaan en is omringd door land, al dan niet verbonden door een rivier.
Een bron, of gletscher.
In de buitenbocht stroomt ie het snelst. Het zand en grind dat in het water zit, botst daar hard tegen de oever, waardoor er stukken van de oever afbreken. Beetje bij beetje wordt de buitenbocht dus steeds groter. In de binnenbocht gebeurt het tegenovergestelde.
Met de grote rivieren bedoelt men in Nederland de Nederrijn, Lek, Waal, Merwede en de Maas en de belangrijkste stromen in hun delta. Soms wordt de IJssel ook meegerekend.
De rivier wordt veel gebruikt door de scheepvaart. Hij is zo'n 85 kilometer lang en 150 meter breed. De diepte ligt tussen 2.5 meter en 1.1 meter onder NAP. De Waal is veruit de waterrijkste arm van de Rijn in Nederland (65% van de waterafvoer) en ook de voornaamste voor de scheepvaart.
Een stuw is een vaste of beweegbare afdamming tussen 2 wateren. Als de waterstand boven een bepaalde hoogte komt, dan loopt de stuw over, of openen de deuren. Zo blijft het water op het gewenste peil.
Krib = Stroomafremmer of strekdam in een rivier. zeebreker = •stenen strekdam dienend om de kracht van de golven te breken. Silodam = De Silodam is een strekdam in het westelijk havengebied van Amsterdam.
Morenes vormen vaak barrières die het smeltwater tegenhouden in gletsjermeren. Deze meren hebben een briljant blauwe kleur vanwege "keileem", een sediment dat door de erosieve werking van de gletsjer geproduceerd wordt.
Het water loopt eerst door kleine stroompjes en komt uiteindelijk terecht in een rivier. Via de rivier, met bijvoorbeeld een waterval, komt het dan weer in de oceaan terecht. Dus het water in de oceaan raakt nooit op en de cirkel is gesloten: het water kan weer verdampen en nieuwe regen brengen boven land.
De monding van een rivier of andere waterstroom is de plaats waar die stroom in zee, een meer of een andere rivier uitmondt, en daar eindigt. De monding van een rivier in een zee behoort volgens het volkenrecht tot de binnenwateren.
Meren ontstaan door aardverschuivingen
Vaak ontstaan meren door aardverschuivingen, inzinkingen of uitdiepingen, zoals bijvoorbeeld zogenaamde slenkmeren. Door vervorming of barsten van aardlagen ontstaan sleuven die zich vullen met water. Tektonische meren zijn meestal zeer diep.
Over de Rijn en de Maas
De Maas is een typische regenrivier, die directer en sneller op neerslag reageert. Ook de rotsachtige sterk hellende ondergrond in delen van het stroomgebied van de Maas, draagt bij aan het snelle en grillige karakter.