' Een leerstoornis kan verstrekkende gevolgen hebben voor het welbevinden van een kind. Weinig zelfvertrouwen en onzekerheid kunnen leiden tot de overtuiging 'ik kan niets' met faalangst of juist clownesk gedrag en stoerdoenerij tot gevolg. Zo leidt een leerstoornis tot een gedragsprobleem.
“Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau.” Dyslectici hebben, zelfs als ze extra hulp krijgen, moeite met foutloos en vlot leren lezen en spellen.
Ten eerste kun je problemen hebben met het herkennen van het visuele woordbeeld. Daarnaast kun je ook moeite hebben met het begrijpen van taal en klanken. Veel kinderen overwinnen hun dyslectische problemen, maar kunnen als volwassenen subtiele problemen met lezen en schrijven hebben.
Dyslexie is een leerstoornis. Bij kinderen met dyslexie ligt de lees- en spellingsvaardigheid aanzienlijk onder het te verwachten niveau dat hoort bij de leeftijd, het intelligentie- en opleidingsniveau van het kind. Kinderen met dyslexie kunnen hierdoor grote problemen ervaren op school.
Dyslectische mensen zijn over het algemeen sterk in driedimensionaal denken. Ze kunnen een voorwerp dat ze maar van één kant zien, als het ware in hun hoofd van alle kanten bekijken. Ze weten dan toch hoe dat voorwerp er van andere kanten uit zal zien.
Er zijn genoeg voorbeelden van dyslectische genieën: Einstein, Edison, da Vinci, ga zo maar door. Ze waren geniaal, niet ondanks hun dyslexie, maar juist dankzij hun dyslexie. Hun genialiteit én dyslexie ontstaan door dezelfde mentale functie. Deze functie is een gave, een talent.
Dyslexie is een psychisch probleem. Artikel 2.3 van de Jeugdwet beperkt de voorzieningenplicht niet tot problemen vanwege EED en sluit andere vormen van dyslexie ook niet uit. In artikel 1.1 van de Jeugdwet wordt een definitiebepaling van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen gegeven.
Dyslexie heeft niets te maken met intelligentie, het komt voor bij zowel mensen met hoge, gemiddelde of lage intelligentie. Vaak wordt dyslexie geconstateerd als er verder geen andere oorzaken worden gevonden voor lees– en schrijfproblemen.
Het klopt dat mensen met dyslexie op sommige taken bij een IQ-test als groep minder goed presteren.
Wat is dyslexie eigenlijk en waar lopen kinderen met dyslexie tegenaan? Dyslexie is een ernstig probleem in lezen en/of spellen. Kinderen met dyslexie lezen vooral traag en maken veel spelfouten. Ze hebben daardoor moeite om teksten te begrijpen en te schrijven, en hebben meer last van angst en depressieve gevoelens.
Er gaat iets mis in de aanleg van de hersenen waardoor de linker hersenhelft langzamer ontwikkelt dan de rechter helft. Een deel van de informatieverwerking in de hersenen verloopt niet snel genoeg. Verlaagde activiteit in de hersengebieden voor woordherkenning en woordanalyse.
'Dys' betekent 'beperkt' en 'lexis' betekent woord. Mensen met dyslexie hebben moeite met het lezen of schrijven van woorden, of met beide. Wie dyslexie heeft, is niet minder intelligent dan iemand zonder dyslexie. Alleen bij het koppelen van letters en klanken werken de hersenen anders dan bij mensen zonder dyslexie.
Er is sprake van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) als de leerachterstand in lezen en/of spellen erg groot is, ondanks extra instructie op school. Ook moet er in onderzoek zijn aangetoond dat er sprake is van ernstige dyslexie. Een orthopedagoog of psycholoog kan vaststellen of iemand ernstige dyslexie heeft.
Iemand met dyslexie heet een dyslecticus of dyslectica, meervoud respectievelijk dyslectici en dyslecticae, maar wordt geslachtsneutraal meestal 'dyslect' (meervoud 'dyslecten') genoemd.
Lees- en/of spellingproblemen
Ze lezen vaak middels 'hakken en plakken', spellend of radend en niet vloeiend. Ze schrijven slordig, schrijven woorden op het gehoor (fonetisch) en maken in dictees veel fouten. Ze automatiseren de letters niet, halen letters door elkaar of spiegelen letters (b/d).
In de eerste drie leerjaren van havo en vwo zijn zowel Frans als Duits verplicht. Er kan geen ontheffing worden verleend aan leerlingen met dyslexie (artikel 21), maar een aangepast programma is wel mogelijk voor Frans en/of Duits, die wordt ook wel gedeeltelijke dispensatie genoemd (zie hieronder).
Het antwoord hierop is ja. Het is opvallend dat er zo veel vragen zijn over het vaststellen van dyslexie bij hoogbegaafde kinderen. Dyslexie staat namelijk los van intelligentie en er is dus geen verschil met beneden gemiddeld of gemiddeld begaafde kinderen bij het vaststellen van dyslexie.
Dyslexie gaat nooit over. Je kunt wel leren om er minder last van te hebben. Daarnaast kan het veel oefenen helpen om steeds iets beter te worden in het lezen en spellen. Niet ieder kind met dyslexie heeft veel moeite met zowel het lezen als de spelling.
Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een ernstige spraak-taal problemen of inefficiënte instructie kan dit het geval zijn. Wanneer een kind een verstandelijke beperking heeft is er alleen sprake van dyslexie wanneer de lees- en spellingsproblemen groter zijn dan verwacht op basis van de intelligentie van het kind.
Moeite met nauwkeurig lezen (in verhouding tot klasgenoten) Moeite met het herkennen van letters en klanken en het opschrijven ervan. Moeite met woordvinding (meer tijd nodig om op woorden te komen) Probeert vaak lezen zoveel mogelijk te vermijden omdat het zoveel inspanning kost.
Albert Einstein en Leonardo da Vinci hadden dyslexie. Dat is niet zomaar toeval, volgens de auteurs van Dyslexie als kans. Mensen met dyslexie hebben namelijk een andere hersenstructuur. Die zit ze vaak in de weg, maar biedt ook grote voordelen.
Dyslexie en hoogbegaafdheid
Kinderen die zowel hoogbegaafd als dyslectisch zijn, zijn vaak te herkennen aan de volgende signalen: Veel spellingsfouten. Wel goed mondeling taalgebruik, maar schriftelijk wel problemen. Negatief beïnvloede prestaties (verveling, faalangst, enz.)
De dyslexie zal nooit helemaal overgaan. Het is aannemelijk dat de leerling nog steeds in aanmerking komt voor ondersteuning op niveau 2, en wellicht ook op niveau 3. Met de behandelaar kan worden afgestemd over de manier van oefenen en welke materialen daarvoor geschikt zijn.