Je bepaalt de stam van een werkwoord door -en van het hele werkwoord af te halen. In veel gevallen is de ik-vorm gelijk aan de stam, maar niet altijd. Ga daarom nooit uit van de ik-vorm.
Als het werkwoord eindigt op -ven, dan verandert de v in een f. Als een werkwoord niet eindigt op -en maar wel op -n, dan haal je alleen de n weg om tot de stam te komen. Indien er dan nog twee dezelfde klinkers aan het einde van de stam staan, dan kan je ook een van die klinkers weghalen om tot de ik-vorm te komen.
Het is belangrijk, welk woord de hoofdpersoon (het onderwerp) van de zin is. Als 'je' vervangen kan worden door 'jij', is 'je' het onderwerp. Als in zo'n geval 'je' achter het werkwoord staat, komt er geen t achter de ik-vorm: Wat vind je van deze muziek? (je = jij)
In een verhaal in het ik-perspectief waar de 'belevende ik' wordt gebruikt, wordt door de ik-persoon gesproken alsof hetgeen waar hij over vertelt op dit moment gebeurt. Hier wordt dus gesproken in de ik-vorm en de tegenwoordige tijd.
D of t in de tegenwoordige tijd
– De ik-vorm is (bijna) gelijk aan de stam (hele werkwoord –en). – De jij/zij/hij/het-vorm is de ik-vorm +t. – De wij/zij-vorm is gelijk aan het hele werkwoord.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij.
Wat is juist: ik word of ik wordt, en word ik of wordt ik? Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam. Het maakt niet uit of het onderwerp ik vóór of achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat.
Een handige manier om de ik-vorm te voorkomen, is de lijdende vorm gebruiken. Een overdaad aan de lijdende vorm kan teksten echter minder goed leesbaar maken, dus probeer te variëren tussen de lijdende en actieve vorm.
Er zijn acht soorten voornaamwoorden: persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het, 'm. bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, jouw, d'r, onze.
Wat is juist: schrijf je Ik heb mijn telefoon vergeten of Ik ben mijn telefoon vergeten? Beide zinnen zijn mogelijk, maar de zin met het werkwoord hebben heeft hier de voorkeur.
Dt-fouten voorkomen met de smurfenregel
Een bekend ezelsbruggetje voor werkwoordspelling in de onvoltooid tegenwoordige tijd is de 'smurfenregel'. Het is eigenlijk heel simpel: vervang een werkwoord in de tegenwoordige tijd door een vorm van 'smurfen' en je hoort meteen of er een -t achter moet.
Correct is het wil, zonder -t.
De vorm het wilt* (of wilt het*) is niet correct. Bij de meeste werkwoorden bestaat de derde persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd uit de stam + de uitgang -t: hij vindt, hij racet, ze bevestigt, ze deletet, het hagelt, het sneeuwt.
Regelmatige werkwoorden eindigen op een 'd' of een 't'. Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
De stam van een werkwoord is de vorm die we horen als we de infinitief uitspreken en daarbij de uitgang -en (soms -n) weglaten. Als we de stam schrijven, passen we waar nodig de regels toe voor enkele of dubbele klinker (dromen - ik droom) en enkele of dubbele medeklinker (hakken - ik hak).
Een stam is in de antropologie een gemeenschap van mensen die groot genoeg is om uit verschillende onderdelen te bestaan, maar waarin de economische situatie nog niet toelaat dat er een elite kan ontstaan. Stammen zijn grotendeels egalitaire groepen die vaak uit meerdere bands bestaan.
Vervoeging: ik kan, je kunt / je kan, u kunt / u kan, hij kan, wij kunnen. ik kon, wij konden. ik heb gekund.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc.Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het. Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud).
Een persoonlijk voornaamwoord in de onderwerpsvorm gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp van de zin is.De persoonlijk voornaamwoorden in onderwerpsvorm zijn de volgende; Ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, u, zij en ze.
Niet: “Als ik klaar ben met m'n presentatie, dan…” Maar: “Als je straks na afloop deze zaal uitloopt, dan…” En niet: “Ik beantwoord graag vragen tussendoor.” Maar: “Stel gerust vragen tussendoor!”
In scripties en andere wetenschappelijke teksten is het gebruik van ik vrij ongebruikelijk, al komt het steeds meer voor. Gelukkig maar, want je tekst wordt er veel prettiger leesbaar van. Veel onderzoek wordt door groepen gedaan, waar de wij-vorm beter bij past.
Over het algemeen kun je een academische schrijfstijl aanhouden, behalve dat je soms iets luchtiger mag zijn in je bewoordingen. Ook is het geen probleem om in een essay vanuit jezelf te spreken en dus het woord 'ik' te gebruiken.
Voor het enkelvoud zijn wilde en wou allebei correcte verledentijdsvormen. Voor het meervoud is wilden de correcte verledentijdsvorm. In gesproken taal wordt voor het meervoud weleens wouden of wouen gebruikt, maar in verzorgd taalgebruik kunt u die vormen beter vermijden.
Noemen betekent 'een naam geven'; heten betekent 'als naam hebben, genoemd worden'. Noemen in de betekenis van heten is geen standaardtaal. Hoe heet ze? Ze heet Charlotte.
' De stam van het werkwoord typen is typ, niet type. Die e is niet nodig om de juiste uitspraak van de stam weer te geven; sterker nog: je denkt bij de spelling type eerder aan het zelfstandig naamwoord (uitgesproken als 'tiepe') of aan de Engelse uitspraak ('taip').