Ook studeren er gewoon meer vrouwen dan mannen, en dat verschil wordt steeds groter. Aan de universiteiten van Nederland studeerden afgelopen schooljaar 94 mannen op honderd vrouwen. Tien jaar geleden was dat nog 98 op honderd. En dat terwijl er elk jaar vijf procent minder meisjes worden geboren dan jongetjes.
Het aandeel vrouwen dat kiest voor een bètatechnische opleiding in het hoger onderwijs -ten opzichte van het totaal aantal vrouwen dat een opleiding start in het hoger onderwijs- is tussen 2009/10 en 2019/20 flink toegenomen van 11% naar 18%. De laatste vier jaren is het aandeel stabiel.
In het studiejaar 2018/'19 stonden 748 duizend studenten ingeschreven voor een studie in het hoger onderwijs (hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs). Daarvan was 51,4 procent (384 duizend) vrouw, en 48,6 procent (364 duizend) man.
Daaruit blijkt dat gemiddeld genomen 46 procent van de vrouwen rond de dertig jaar in Nederland een diploma heeft in het hoger onderwijs. Bij de mannen is dat 38 procent.
Ook het aandeel van vrouwen in de raden van bestuur van sociaaleconomische organisaties (o.a. UWV, pensioenfondsen) is van 2018-2020 flink gestegen, namelijk van 25% naar 36%. In de subtop van grote bedrijven was eveneens sprake van een significante stijging, namelijk van 22% naar 28%.
In het Nederlandse bedrijfsleven is namelijk maar 4,82 procent van de CEO's vrouw. Dat is niet alleen weinig, het is zelfs zo weinig dat alleen het aandeel mannelijke CEO's met de naam Peter al hoger ligt.
In het bedrijfsleven is het aandeel vrouwen aan de top nog steeds het laagst. In de Raden van Bestuur van de 5000 grootste bedrijven (bedrijven met minstens 100 werknemers) is het aandeel vrouwen een kleine 15% en in de Raden van Commissarissen 18%.
In 2017/'18 ging het om 374 duizend vrouwelijke en 357 duizend mannelijke studenten. Tien jaar eerder waren dat er respectievelijk 296 duizend en 277 duizend.
Vrouwen hebben minder vaak een voltijdbaan (35 uur per week of meer) dan mannen: 29% tegenover 83%. Iets meer dan de helft van de vrouwen werkt tussen de 20 en de 35 uur per week. Tussen 2007 en 2017 is vooral het aandeel vrouwen met een grote deeltijdbaan (28 tot 35 uur) gegroeid: van 20% naar 25%.
Het hoogstbehaald onderwijsniveau is laag onderwijs. Dit omvat onderwijs op het niveau van basisonderwijs, het vmbo, de eerste 3 leerjaren van havo/vwo en de entreeopleiding, de voormalige assistentenopleiding (mbo1).
In de sociaaleconomische sector is 25% van de topfuncties bezet door vrouwen, bij maatschappelijke organisaties 30% en in de zorg 35%. En ook bij de Rijksoverheid zijn er relatief veel topvrouwen: 31%. De bouw scoort het laagst: 12% is vrouw.
Bouw en techniek zijn mannenbolwerken. Beroepen met veel mannen en vrijwel geen vrouwen komen met name voor in de bouw en techniek. Typische voorbeelden zijn verwarmingsinstallateur en automonteur. Ook kiezen zeer weinig vrouwen voor vrachtwagenchauffeur.
Al jarenlang is Zweden de lidstaat met de hoogste arbeidsdeelname van vrouwen. Bij de mannen is Tsjechië koploper, gevolgd door Malta. Daarna komen de Nederlandse mannen, die vergeleken met 2017 twee plaatsen stegen op de ranglijst.
Hoogst behaald onderwijsniveau bevolking (15 tot 75 jaar)
Range: 0 to 100. End of interactive chart. In 2021 beschikte in Nederland 13% van de 15- tot 75-jarigen over een afgeronde masteropleiding (hbo of wo) of een doctorstitel. De afgelopen tien jaar is dit aandeel gestaag gegroeid.
Dit loopt op met de leeftijd. Zie ook de bevolkingspiramide. Op 1 januari 2020 telde Nederland 8 648 031 mannen en 8 759 554 vrouwen. Dat betekent dat er 99 mannen op elke 100 vrouwen zijn.
In Frankrijk, Portugal en vooral de Oost-Europese landen zijn vrouwen flink in de meerderheid. In de Scandinavische landen is dat omgekeerd. Volgens Jan Latten speelt migratie daarbij een belangrijke rol. Voor werk en asiel zijn relatief veel mannen naar bijvoorbeeld Noorwegen en Zweden getrokken.
De meeste moeders werken 32 uur. Dit kunnen ze verdelen over meerdere dagen. Vaak kiezen moeders er voor om vier dagen te werken.
Dat was ruim een eeuw geleden nog geheel anders. Dat vrouwen werkten, was niet ongebruikelijk, hun verdiensten waren hard nodig in het gezin. Maar ze moesten er volgens onderzoeksters van de Arbeidsinspectie mee ophouden als ze trouwden en er kinderen kwamen.
Het 'jonge-vrouwenoverschot' geldt voor alle vier grote steden, maar Utrecht spant de kroon en is de grootste 'vrouwenstad'. In Amsterdam wonen 122 jonge vrouwen op 100 jonge mannen. In Den Haag en Rotterdam wonen ook meer vrouwen, maar niet zoveel als in Utrecht.
In Delft zijn er bijvoorbeeld 170 mannelijke studenten per 100 vrouwelijke. Ook in de technische studentensteden Eindhoven (126 op 100), Enschede (124 op 100) en Hengelo (113 op 100) zitten er meer mannen in de collegezalen.
138 vrouwen per 100 mannen
Volgens het CBS heeft Utrecht in deze leeftijdscategorie 138 vrouwen op elke 100 mannen. In geen enkele stad in Nederland wonen verhoudingsgewijs zoveel vrouwen. Opvallend, want in Nederland worden jaarlijks per 100 meisjes 105 jongetjes geboren.
Een vrouw is een volwassen mens van het vrouwelijk geslacht.
Het begrip 'glazen plafond' verwijst naar het feit dat vrouwen kunnen opklimmen in de hiërarchie van de onderneming, maar slechts tot een bepaald niveau. Resultaat: ze zijn grotendeels afwezig aan de top van de hiërarchie.