Als er een van-bepaling met een meervoudig zelfstandig naamwoord na procent, percent of het procentteken % staat, is een meervoudige persoonsvorm ook mogelijk. Meestal wordt de enkelvoudige persoonsvorm gebruikt. Vijf procent van de werknemers is (zijn) geregeld afwezig wegens ziekte.
Als het naamwoordelijk deel in het meervoud staat, is ook de persoonsvorm meervoudig. In 'Dat zijn mijn boeken', 'Het zijn mijn boeken' en 'Dit zijn mijn boeken' is het meervoud zijn dus juist omdat dat/het/dit het onderwerp is en omdat het naamwoordelijk deel mijn boeken een meervoud is.
Zowel procent als percent is correct.
Een onderwerp dat een percentage (procent, percent of het procentteken %) bevat, wordt met een enkelvoudige persoonsvorm gecombineerd. Zestig procent heeft deelgenomen aan de examens. Twintig percent van zijn geldschuld is kwijtgescholden.
Antwoord: enkelvoud en meervoud zijn allebei goed. Advies: het meervoud klinkt natuurlijker, dus gebruik dat liever. Vergeet de 'regel' dat je bij een aantal altijd enkelvoud zou moeten gebruiken; die klopt niet.
Het woord 'aantal' is enkelvoud. In zinnen met 'het aantal' moet de persoonsvorm daarom ook in het enkelvoud staan, ongeacht of het woord dat daarna komt in het meervoud staat.
Antwoord: Beide zijn juist, maar we raden aan om het enkelvoud te gebruiken. Uitleg: Het onderwerp van deze zin ('zowel Nederland als België') is grammaticaal gezien enkelvoudig, ook al is er sprake van twee landen.
Het vragend voornaamwoord welk krijgt de vorm welke als het bij een de-woord of een meervoudig woord staat. Bij een enkelvoudig het-woord is welk de correcte vorm.
Een aantal kan als de kern van de woordgroep worden beschouwd, en daar hoort een persoonsvorm in het enkelvoud bij: een aantal ouderen was aanwezig. Maar ook ouderen kan als de kern van de woordgroep worden beschouwd, en daar hoort een persoonsvorm in het meervoud bij: een aantal ouderen waren aanwezig.
' Het meervoud jaren is het gebruikelijkst. hierbij aan. Een aantal jaar is ook juist. Het enkelvoud sluit aan bij combinaties als twee jaar en twintig jaar (en ook bijvoorbeeld drie kwartier en vijf uur).
Een aantal betekent dan iets als 'enkele, meerdere'. Het geeft dus een onbepaald getal aan, net als een heleboel en een stuk of wat.
naamw. Uitspraak: ['dritɑl] Verbuigingen: drietal|len (meerv.) groep van drie (mensen, dieren of dingen) Voorbeelden: `een drietal foto's bekijken`, `In deze zaak worden een drietal daders verdacht.
'iedereen' gebruik je voor personen. Het betekent 'alle mensen'. Wanneer je 'iedereen' gebruikt als subject, staat je persoonsvorm in het enkelvoud. Alle studenten zijn geslaagd voor het examen.
Een paar = 'een duo'
In sommige contexten heeft een paar de letterlijke betekenis 'een duo (twee bij elkaar horende exemplaren)'. Vaak gaat het om schoeisel of lichaamsdelen. Een paar kan ook 'echtpaar' betekenen. In deze gevallen is een enkelvoudige persoonsvorm juist, omdat een paar de kern is van het onderwerp.
Wat is juist: 'Er was twintig man op de been' of 'Er waren twintig man op de been'? 'Er waren twintig man op de been' heeft de voorkeur. In deze constructie heeft man namelijk de verouderde meervoudige betekenis 'mensen'. Daarbij hoort het meervoud waren.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
tweetal = het tweetal zelfst. naamw. Uitspraak: [ˈtwetɑl] Verbuigingen: tweetal|len (meerv.) groep van twee Voorbeeld: `De klus zal vermoedelijk een tweetal weken tijd in beslag nemen.
Het is allebei juist, maar een aantal keren is in het algemeen het gebruikelijkst. Woorden als keer, maal, jaar, kilo en euro, die hoeveelheden aangeven, staan vaak in het enkelvoud na een bepaald telwoord: twee keer, tien jaar, zes kilo en honderd euro.
[getal] - Onder een paar verstaat men twee bij elkaar horende objecten, zoals een paar schoenen, of wezens, zoals mensen.
een onbepaald, meestal klein aantal.
Antwoord. In de standaardtaal wordt hier de meervoudsvorm maanden gebruikt.
Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Het zelfstandig naamwoord sponsor heeft twee meervouden sponsors en sponsoren. Het meervoud sponsors is het gebruikelijkst. Sponsoren is formeler dan sponsors. De spelling van het werkwoord is sponsoren.