Het klassiek Latijn kent zes naamvallen. Een naamval is een middel waarmee de grammaticale functie van een naamwoord of voornaamwoord in het grotere verband van de zin wordt aangegeven.
Er zijn 5 groepen van het zelfstandig naamwoord: Vrouwelijke woorden op –a. Mannelijke en onzijdige woorden op –us en –um. Vrouwelijke, mannelijke en onzijdige woorden met allerlei uitgangen.
Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de tweede naamval (of: genitief) kan meestal m.b.v. het voorzetsel van worden omschreven (bijvoorbeeld het Wapen der Infanterie); de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als ...
Je mag de dativus dan vertalen met voor of aan . De Romeinen hebben wel een woord voor 'hebben' (namelijk 'habere'), maar toch zeggen ze soms niet 'Ik heb een paard', maar juist 'Er is een paard voor/aan mij', alsof 'ik' het meewerkend voorwerp is!
De ablatief (of zesde naamval) is een van de acht oorspronkelijke naamvallen van de Proto-Indo-Europese taal waarmee oorspronkelijk de persoon van wie iets uitgaat of de plaats waarvandaan men vertrekt werd aangegeven.
De Latijnen waren een volk dat vanaf het eerste millennium voor Christus in de streek Latium (het huidige Lazio, Italië) woonde. De naam van de taal is afgeleid van deze streeknaam.
Wie dacht dat het Duits een moeilijke taal was vanwege alle naamvallen, zou eens naar Dagestan in de Kaukasus moeten gaan. Daar wordt het Tabassaran gesproken, een taal met maar liefst 48 naamvallen - de meeste ter wereld. Het is een van de vier talen die Guinness world records 1997 "het meest ingewikkeld" noemt.
Naamvallen zijn de verschillende vormen die woorden aannemen, afhankelijk van hun functie in de zin. Naamvallen komen voor bij zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden, telwoorden en voornaamwoorden. In het hedendaagse Nederlands zijn de meeste naamvalsonderscheidingen verdwenen.
De genitief (Latijn [casus] genitivus, afgeleid van gignere = voortbrengen, baren), vaak de tweede naamval genoemd, is een naamval die met name wordt gebruikt om een bezitsrelatie uit te drukken, of om uit te drukken dat iets iets anders omvat of heeft doen ontstaan, hetzij in letterlijke, hetzij in overdrachtelijke ...
Je vertaald de ablativus vaak door 'met' of 'door' voor het woord te plaatsen. De ablativus wordt ook gebruikt om afkomst/plaats/tijdstip aan te geven.
Hier leggen we het helemaal voor je uit! Er zijn in het Duits vier naamvallen. De functie van elke naamval wordt hieronder uitgelegd met een voorbeeld. Vervolgens wordt nog een overzicht gegeven van de vervoegingen voor de 'der'-groep en de 'ein'-groep.
Benamingen. De acht Indo-Europese naamvallen hebben verschillende namen: aangegeven met de rangtelwoorden eerste t/m achtste en de vernederlandsing van de Latijnse namen.
De eerste naamval (nominatief)
De eerste naamval is de meest voorkomende en meest gemakkelijke naamval. De eerste naamval wordt gebruikt voor het onderwerp en het naamwoordelijk gezegde na de koppelwerkwoorden 'sein' (zijn), 'werden' (worden) en 'bleiben' (blijven).
Volgens het Guinness Book of Records zijn de moeilijkste talen het Tabassaran in de Kaukasus omdat deze taal maar liefst 48 naamvallen kent; de Noord-Amerikaanse indianentaal Haida, die met 70 de meeste voorvoegsels ter wereld heeft; Amale uit Papoea-Nieuw-Guinea, de taal met de meeste werkwoordsvormen: meer dan 69.000 ...
1. Afrikaanse taal. Afrikaans heeft veel gemeen met Engels (en uiteraard nog veel meer met Nederlands), en de grammatica is erg eenvoudig. Werkwoorden hoeven niet vervoegd te worden, er zijn geen geslachten en veel woorden zijn overgenomen uit het Nederlands en het Engels.
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels; 4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
In Nederland is de meest gebruikte manier de schooluitspraak: leerlingen leren dat de c altijd als een /k/ klonk en dat de u uitgesproken moet worden als een /oe/, maar verder spreken ze de woorden uit volgens de Nederlandse uitspraakregels en nog erger: met de Nederlandse beklemtoning.
u en v zijn in het Latijn spellingsvarianten van dezelfde letter, die afhankelijk van de context als oe of als een bilabiale w werd uitgesproken. Anders dan het Nederlands maakt het klassiek Latijn onderscheid tussen lange en korte klinkers/lettergrepen.
De Latijnse taal zal je in het dagelijks leven niet zo veel gebruiken, maar het is een goede basis om andere Romaanse talen makkelijk te leren. Talen als Spaans, Frans, Italiaans en Roemeens zijn allemaal vele malen makkelijker te leren als je de Latijnse taal begrijpt.