Een breuk of gebroken getal is de onuitgewerkte deling van een geheel getal, de teller, door een ander geheel getal, de noemer. De teller telt het aantal door het in de noemer gegeven geheeltallige delen. Tussen de teller en de noemer staat een streep: de breukstreep.
Als je een breuk wil vermenigvuldigen dan vermenigvuldig je de tellers (de bovenste cijfers/getallen) met elkaar en vermenigvuldig je de noemers (de onderste cijfers/getallen) met elkaar.
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
Breuk naar kommagetal: 1/5 = 0,2
Van breuk naar kommagetal: je wilt 1/5 schrijven als kommagetal. Dit kun je op verschillende manieren doen, maar we gaan het hier voordoen met behulp van een staartdeling. 1 : 5 schrijf je als staartdeling.
Je kunt deze breuk eenvoudiger opschrijven. Je kunt de teller en de noemer namelijk allebei delen door 4. = 3 : 4 = 0,75.
In de breuk 3/6 kun je zowel de teller als de noemer delen door 3. Dan krijg je 1/2. Het antwoord op de som is dus 1 1/2.
1/7 deel is dus 80. Voor de som moeten we weten hoeveel 6/7 deel van 560 is. Dat is dan 6 x 80. 6/7 deel van 560 is dus 480.
In een 6 achtste maatsoort zijn er 6 achtste noten in één maat. Elke achtste noot is één tel, en daarvan zijn er 6 in één maat, dus in totaal 6 tellen per maat. Misschien vraag je je af wat het verschil is tussen een driekwartsmaat en een 6 achtste maat.
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij.
Of je maakt gebruik van een cirkel. Het geheel is 100%. Daar moet je het 1 7 deel van nemen. 100 % : 7 = 14 2 7 %.
Half is de benaming voor het breukgetal 1/2 (½), dus een gedeeld door twee. Half is iets als het in twee gelijke delen wordt gesplitst. Bij zelfstandig gebruik zegt men de helft. In het Nederlands zegt men "anderhalf" voor het getal 1½ en niet "een en een half".
Een tiende deel, 1/10, is 10%, en 3/10 is dus 30%.
Als de bakker jou twee van die stukken geeft, dan heb je "twee achtsten" of "twee achtste delen" van de taart. Je schrijft dan [2/8]. Dat is evenveel als één vierde deel, [1/4]. Zie ook Breuken vergelijken.
Bij het vermenigvuldigen van breuken moeten de tellers met elkaar worden vermenigvuldigd en de noemers met elkaar worden vermenigvuldigd. Ook bij het delen van breuken hoeven de noemers niet hetzelfde te zijn. Voor delen geldt: delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde (van die breuk).
Omdat het hier om 4/5 deel gaat, moet je kind de uitkomst met de teller (4) vermenigvuldigen. De breuk 4/5 staat dus gelijk aan 80%. Hoe bereken je een procentuele verandering?
Van breuk naar procenten
1/5 deel = 1/5 × 100 % = 100/5 % = 20 %
Een breuk bestaat uit een teller en noemer. De teller van een breuk is het bovenste getal van een breuk, deze telt het aantal delen. De noemer van een breuk is het onderste getal van een breuk. De noemer benoemt hoeveel delen nodig zijn om tot 1 geheel te komen.
Wil je met 7 personen 3 broden eerlijk verdelen, dan is de verhouding broden : mensen gelijk aan 3 : 7. Ieder 3 // 7 krijgt deel. Dit laatste heet een breuk en je schrijft meestal 3/7.
Een gelijkwaardige breuk zoeken die net zo groot is als 1/3. Op het strokenblad kun je zien dat 2/6 even groot is als 1/3. Die breuk kun je wel door 2 delen: 2/6 : 2 = 1/6.
Kwart is de benaming voor het breukgetal 1/4 (¼), dus een gedeeld door vier. Deelt men iets in vier gelijke delen, dan is elk deel een kwart. Letterlijk betekent kwart 'een vierde deel' (uit het Latijn quartus 'vierde').
10% = 10 : 100 = 0,1. 0,1 = 1 : 10 = 1/10. 1/10 deel = 1 : 10 x 100% = 10%
Een percentage van een percentage
Hoeveel is 5% van 20%? 5% is hetzelfde als 1/20 deel.