De huizen in de stad waren gebouwd van: steen, hout, gedroogde klei of leem of van baksteen. Vaak waren de huizen van hout op een fundering van steen. Voor de rijken waren de huizen helemaal van steen. De daken waren soms belegd met leisteen of pannen, maar zeker tot 1400 veel vaker met riet.
Een stad is een drukke plek, vol huizen, bedrijven, winkels en verkeer. Zevenhonderd jaar geleden ontstonden de steden in ons land. Ze zagen er heel anders uit: Het leken wel grote kastelen. Hoge dikke muren moesten de stad verdedigen tegen de vijand. 's Avonds gingen de poorten dicht.
Hoe zag de stad eruit? Ter bescherming werd om de stad een gracht gegraven en een stadsmuur met torens en poorten gezet. Binnen die muren stonden de huizen aan kronkelige smalle straatjes. Maar er waren ook open plekken met zelfs enkele boerderijen en boomgaarden.
Relatief welvarende vrije boeren bouwden houten constructies. De muren waren met leem aangesmeerd en de daken waren van stro. De hutten van armere boeren bestonden vaak uit niet meer dan een uitgegraven kuil met een dak van stro. Deze woningen hadden geen vaste vloer.
Vooral de rijke mensen, de koningen en de mensen van adel, woonden in kastelen. De ridders woonden vaak in landhuizen. Vaak kwamen veel mensen samen in de grote zaal van een kasteel. Daar werd met veel mensen gegeten of werden zaken geregeld.
Ze bestonden uit een houten toren met daaromheen een wal van aarde en een gracht. Bovenop die wal stond meestal een hek van houten palen met scherpe punten. Later kwamen er kastelen van steen. Die konden niet zo makkelijk in brand vliegen en ze waren veel sterker dan hout.
Hoe moet een ridder eigenlijk poepen? Als hij zijn harnas draagt? Er zit maar één ding op: alles moet uit.
Een kind werd beschouwd als een kleine volwassene en het kind werd ook zo behandeld. Ze werden gezien als extra handen die konden bijdragen aan de arbeid die nodig was om het gezin in leven te houden. Ze begonnen actief mee te doen in activiteiten zoals jagen, landbouw en opvoeding zodra ze competent genoeg waren.
Met de term middeleeuwen wordt de periode bedoeld tussen ca. 500 en 1500. Het is een periode waarin zich veel veranderingen voordoen zoals de opkomst van de steden en een steeds toenemend belang van het schrift, niet alleen in het Latijn maar vanaf de twaalfde eeuw ook de volkstaal (de voorloper van het Nederlands).
Het ontstaan van de adel
In ruil voor hun steun en veel geld aan de leenheer waren zij vaak in staat om hun leen erfelijk te maken. Op die manier hadden zij voor hun familie speciale privileges (voorrechten) gekregen die nog eeuwenlang zouden gelden.
De middeleeuwse samenleving was ingedeeld in standen. Bovenaan stond de koning of keizer met daaronder de geestelijken. Daarna de edelen (graven, hertogen en ridders) en onderaan de boeren en burgers. Rond 800 behoorde Nederland tot het Frankische rijk, met Karel de Grote als koning.
De middeleeuwen danken hun naam ("middel-eeuwen") aan het feit dat humanisten in de renaissance deze tijd als een tussenperiode beschouwden, die was begonnen met de val van het Romeinse Rijk en werd opgevolgd door de tijd waarin zij zelf leefden.
Er ontstaat een nieuw belangrijk gebied in de Vroege Middeleeuwen: Holland. In 1250 is het graafschap qua omvang af. De Hollandse Graven krijgen steeds meer macht. In Noord-Holland zijn de Friezen verjaagd.
Een middeleeuwse stad werd bewoond door mensen die hun dagelijks brood verdienden met werk dat soms ook nu nog gedaan wordt. Zo waren er bakkers en slagers, er werd gehandeld, goederen werden opgeslagen in pakhuizen en weer verder vervoerd. En er was regelmatig markt.
Nijmegen wordt over het algemeen beschouwd als de oudste stad van Nederland. Helemaal vast staat dit niet, en uiteraard zijn er meer Nederlandse steden die voor deze belangrijke historische titel gaan. Bewezen is in elk geval dat al voor de jaartelling de Bataven zich vestigden op de plek die wij nu Nijmegen noemen.
Ze ontstonden op knooppunten van land- en waterwegen, of in de buurt van grafelijke centra, zoals Leiden en Delft. Omdat in de late middeleeuwen de mogelijkheden van bestaan op het platteland afnamen, trokken veel plattelanders naar de stad. In 1500 behoorde Holland tot de meest verstedelijkte gebieden van Europa.
Zo kookt en poetst ze, maalt het graan, brouwt het bier en helpt ook bij de graanoogst. Maar ze werkt ook op het land, ze ploegt, zaait en oogst, vaak in slechte weersomstandigheden. De vrouwen uit lagere standen, zowel in de stad als op het land, hebben hetzelfde slechte leven als hun man.
Toch dronken vroeger niet veel mensen alcohol, het was gewoon te duur en niet altijd te krijgen. Tot in de Middeleeuwen bleef dat zo. In die tijd maakten mensen wijn uit vruchten en bier uit gerst en honing. Het alcoholgehalte van die dranken was laag.
De middeleeuwse mannen zijn gemiddeld niet ouder dan 38 jaar geworden! Een enkeling werd ouder en bereikte soms de leeftijd van 70, maar de meeste mannen vonden hun dood tussen een leeftijd tussen 20 en 29 jaar.
En uit mutaties blijkt dat steentijdmensen pas rond hun 30e kinderen kregen. In Nederland zijn vrouwen gemiddeld 30,1 jaar bij hun eerste kind, in België 29,2. Op een duizenden jaren oude grotschildering lijkt een zwangere vrouw afgebeeld.
Middeleeuwse families en gezinnen. grote gezinnen en bedroeg dat gemiddelde 4,2. Er waren dus meerdere modellen.
Onder de geestelijkheid rekenen we de mensen die in de kerk werkten, zoals monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. Er was een constante strijd tussen de geestelijkheid en de adel om de macht. Geestelijken gaven de bevolking hoop en troost in zware tijd, ook beloofden ze voor mensen te bidden.
Als een Eskimo moet poepen, doet hij dat buiten. Onder het ijs is water van de zee. Daar zou hij best in kunnen poepen.
Tussen de andere spelen die in de Middeleeuwen geliefd waren, zoals klootschieten, bikkelen, beugelen, koten en zelfs het geblinddoekt stukslaan van aardewerk, ontwikkelde het kaatsen zich samen met het spel metten colve tot de meest beoefende sport in de lage landen in de dertiende eeuw.