De rhesusfactor (Rh) is een eiwit dat op de oppervlakte van de rode bloedcellen kan zitten en daarmee je bloedgroep bepaalt. Als de rhesusfactor op je rode bloedcellen zit, ben je rhesus positief. Dit is het geval bij 85% van de mensen. Als de factor ontbreekt, ben je rhesus negatief.
Zo'n 15% van de Nederlandse vrouwen is rhesus-D negatief en zo'n 18% is rhesus-c negatief. Dit wordt bepaald door middel van een bloedtest in het eerste trimester van de zwangerschap. Als hieruit rhesus negatief komt, volgt er nog een bloedtest in week 27 om de rhesusfactor van je baby te bepalen.
Het rhesusfactor-gen is er in twee vormen: D en d. Als je rhesus-positief bent, heb je DD of Dd. Je hebt dan in ieder geval van één ouder een D geërfd. Ben je rhesus-negatief, dan heb je dd.
Als uw bloedgroep Rhesus D negatief of Rhesus C negatief is, kan uw lichaam antistoffen gaan aanmaken tegen het bloed van uw kindje. Tijdens de zwangerschap kan bloed van het kind in het bloed van de moeder komen. Bij de geboorte is de kans dat dit gebeurt zelfs vrij groot.
Bij een zwangerschapsduur van 27 weken wordt aan rhesus-negatieve zwangeren geadviseerd bloed te laten prikken. De rhesusfactor van het ongeboren kind kan uit het moederlijke bloed bepaald worden. Als blijkt dat het kind rhesus-positief is, dan krijgt de zwangere het advies Anti D te laten injecteren.
Bloedgroep 0 is de koning der bloedgroepen
Onderzoek wees namelijk uit dat mensen met bloedgroep A, B en AB 15% meer risico lopen te overlijden aan hart- en vaatziekten dan diegenen met bloedgroep 0. Bovendien lijkt het erop dat bloedgroep 0 je lichaam ook beschermt tegen kanker.
De rhesusfactor (Rh) is een eiwit dat op de oppervlakte van de rode bloedcellen kan zitten en daarmee je bloedgroep bepaalt. Als de rhesusfactor op je rode bloedcellen zit, ben je rhesus positief. Dit is het geval bij 85% van de mensen. Als de factor ontbreekt, ben je rhesus negatief.
Mensen die tot de bloedgroep O behoren, worden ook wel 'universele donors' genoemd omdat ze hun rode bloedlichaampjes aan gelijk welke ontvanger kunnen doneren. De bloedgroep O- wordt voornamelijk gebruikt in noodgevallen.
Een donor met bloedgroep AB noemen we 'de universele ontvanger'. Deze donor kan uitsluitend aan een patiënt met bloedgroep AB doneren. Wanneer een patiënt met bloedgroep AB zelf een orgaan nodig heeft, kan hij ontvangen van de bloedgroepen A, B, AB en 0.
Vrouwen met bloedgroep Rhesus D-negatief krijgen tijdens de zwangerschap extra aandacht. In Nederland is ongeveer 15% van de inwoners RhD -negatief (zij zijn zelden tegelijkertijd ook Rhc-negatief). Dit komt neer op zo'n 27.000 zwangeren per jaar.
Naast de ABO bloedgroep is er nog een bloedgroep belangrijk voor bloedtransfusies, de Rhesus D bloedgroep (afgekort RhD), voorheen ook wel de rhesusfactor. Zit deze bloedgroep op je rode bloedcellen, dan ben je RhD positief. Ontbreekt de bloedgroep, dan ben je RhD negatief.
Bloedgroep O-negatief
6,8% van de Nederlandse bevolking heeft bloedgroep 0-negatief (O-). Deze bloedgroep is dus zeldzaam in Nederland, maar het voordeel is dat patiënten met alle bloedgroepen bloed van donors met bloedgroep 0-negatief kunnen ontvangen. Ze worden daarom ook wel universele donors genoemd.
Een vader en moeder geven ieder één kopie van het bloedgroep-gen aan hun kind door. Dit kan een A, B of O zijn. Samen bepaalt dit welke bloedgroep het kind heeft; A, B, AB of O. Je hebt dus altijd twee bloedgroep-genen.
Als er tijdens de zwangerschap of bevalling bloed van uw baby in uw bloedbaan terecht is gekomen, is er een kans dat u antistoffen gaat aanmaken tegen het bloed van uw kind. De antistoffen uit de anti-D injectie herkennen de resus-D-bloedcellen van het kind en breken deze snel af.
Het A-allel geeft bloedgroepantigeen A, het B-allel geeft bloedgroepantigeen B en het 0-allel is een recessief allel, dat niet in een bloedgroepantigeen resulteert. De allelen A en B zijn dominant ten opzichte van 0 en co-dominant ten opzichte van elkaar.
Je kan dit bekijken via My Health Viewer (samenwerking van de ziekenfondsen en Vitalink).
Bloedgroep O
Producten die zeer beperkt zijn toegestaan: zuivel, granen, peulvruchten, gluten, bepaalde groenten zoals rodekool en spruiten, thee, koffie en cola.
Je bloedgroep is erfelijk bepaald. Je wordt er mee geboren en je houdt hem de rest van je leven. Toch kan het gebeuren dat je bloedgroep verandert. Na een stamceltransplantatie krijgen patiënten namelijk de bloedgroep van de donor.
Zonder medische noodzaak geen bloedonderzoek
Wie nieuwsgierig is naar de eigen bloedgroep en het graag wil weten, heeft pech: zonder medische noodzaak kun je er niet zomaar achter komen. De huisarts zal dan geen bloedonderzoek voorschrijven.
Ook je bloedgroep bepaalt of een mug zich tot je aangetrokken voelt of niet. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat muggen mensen met bloedgroep O twee keer zo aantrekkelijk vinden als mensen met een andere bloedgroep.
Wanneer er antistoffen tegen bloedgroep B worden toegevoegd aan het bloed en het gaat klonteren, dan weet je dat het bloedgroep B is. Bij bloedgroep AB is dit iets ingewikkelder, daarbij gaat het bloed bij antistoffen tegen bloegroep-A als bloedgroep-B klonteren.
Bloedgroep O was van de jager-verzamelaar, de oudste mens. Bloedgroep A zou volgens hem zo'n 20 duizend jaar geleden ontstaan zijn en zou passen bij de agrariër, de sedentaire mens die vooral groente verbouwde. Later ontstond toen bloedgroep B die meer paste bij boeren met melkvee.
De meeste mensen hebben bloedgroep O (47 procent) of A (42 procent). Bloedgroepen B (8 procent) en AB (3 procent) komen beduidend minder voor en daar is dan ook een stuk minder van nodig.
38,2% van de Nederlandse bevolking heeft bloedgroep 0-positief (0+). Deze bloedgroep komt het vaakst voor in ons land. Als je bloedgroep 0-positief hebt, dan kunnen patiënten met bloedgroep 0-positief, A-positief, B-positief en AB-positief jouw gedoneerde bloed ontvangen.
Je mag bloed geven aan iedereen ongeacht de bloedgroep, maar mag zelf enkel bloed ontvangen van O-.