Zelfstandige naamwoorden kun je meestal combineren met een van de lidwoorden de, het of een. Het is de/een kast, het/een huis, de/een week, enz. Ze worden daarom ook wel 'de-woorden' en 'het-woorden' genoemd. In verbindingen als het grote huis is huis het zelfstandig naamwoord.
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een persoon, ding, concept of plaats. De meeste zinnen bevatten minimaal één zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. Ze worden vaak voorafgegaan door een lidwoord (de, het of een), maar niet altijd. Voorbeelden: Zelfstandig naamwoorden in een zin De hond rende heel snel.
Wat is een zelfstandig naamwoord? Een zelfstandig naamwoord is een woordsoort dat een mens, dier, ding, (eigen)naam, gebeurtenis, plaats of abstracte zaak zoals gevoelens aanduidt. Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden zijn: man,, kat, tafel, Amsterdam, moederdag, hemel of liefde.
De lidwoorden van de Nederlandse taal bestaan simpel gezegd uit drie woordjes: de, het en een. Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord of voor woorden die zelfstandig gebruikt worden zoals een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord. De en het zijn de bepaalde lidwoorden, een is het onbepaalde lidwoord.
Lidwoordenð¥
Lidwoorden zijn woorden die voor een zelfstandig naamwoord staan. In de Nederlandse taal zijn er drie lidwoorden: 'De', 'het' en 'een'. 'De' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden en 'een' is het onbepaald lidwoord.
Een lidwoord staat vóór een zelfstandig naamwoord en drukt daarvan de bepaaldheid uit. Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Een is het onbepaald lidwoord: het duidt iets aan wat nog niet nader bekend is op het ogenblik dat er het eerst over wordt gesproken. Martha heeft een tekening gemaakt.
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc. De vorm hangt af van:de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon.Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen, maar dat hoeft niet. Enkele voorbeelden (het bijvoeglijk naamwoord is gecursiveerd): de blonde jongen. de dronken vrouw.
Het zelfstandig naamwoord: ZNW
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, aardrijkskundige namen (plaatsen, rivieren etc.) en voor (eigen)namen, ook al kun je daar soms geen lidwoord voor zetten.
Bekende woordsoorten zijn het zelfstandig naamwoord (substantief) en het werkwoord (verbum). Werkwoorden (verba) zijn woorden waarin de actie van de zin wordt weergegeven.Een zelfstandig naamwoord (substantief) duidt een ding, zaak of toestand aan (en er kan bijna altijd een lidwoord bij).
Zowel soortnamen als eigennamen zijn dus zelfstandige naamwoorden. Dat eigennamen ook zelfstandige naamwoorden zijn, blijkt uit zinnen als 'De Sanne van nu is de Sanne van toen niet meer' en 'Het Rotterdam van na de oorlog lijkt niet op het Rotterdam van daarvoor. '
Een eigennaam is een zelfstandig naamwoord waarmee een unieke persoon, plaats, instelling, een merk of een historische gebeurtenis benoemd wordt. Bijvoorbeeld: Hugo Claus, Amsterdam, Raad van State, Coca-Cola, Tweede Wereldoorlog. Het gaat vaak om officieel vastgelegde namen.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat op zichzelf – 'zelfstandig' – de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt. In de onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd wordt een zelfstandig werkwoord uitgedrukt door de persoonsvorm.
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
In principe is een werkwoord niets anders dan een woord dat aangeeft wat je doet. Er wordt een activiteit mee aangegeven. Voorbeelden van werkwoorden zijn: 'lopen', 'rennen', 'fietsen', 'duiken', 'springen' en 'vliegen'. Niet ieder werkwoord is overigens even makkelijk te herkennen.
Het kenmerk persoon kent drie waarden: eerste persoon: de spreker. tweede persoon: de aangesprokene. derde persoon: noch de spreker, noch de aangesprokene, maar een derde.
Een persoonsvorm is een werkwoord dat zegt wat iets of iemand doet of overkomt. Je vindt de persoonsvorm door van de zin een vraag te maken (vraagproef) of door de zin in een andere tijd te zetten (tijdproef). Als je een persoonsvorm goed wilt schrijven, moet je weten wat de stam van het werkwoord is.
Woorden als mijn, jouw, uw en zijn zijn bezittelijke voornaamwoorden: 'Dat is mijn fiets', 'Vergeet jouw/uw tas niet! ', 'Ik houd van de herfst en zijn kleuren.
Het woordgeslacht zie je aan een (o), (m) of (v) achter het woord in het woordenboek. Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”.Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord.
Het-woorden zijn onzijdig
Onzijdige woorden hebben 'het' als lidwoord. Daardoor zijn ze gemakkelijk te herkennen. Het bezittelijk voornaamwoord van een onzijdig zelfstandig naamwoord is 'zijn' en het verwijswoord is 'het'.
Vrouwelijke en mannelijke zelfstandige naamwoorden zijn de-woorden; onzijdige zelfstandige naamwoorden zijn het-woorden.