Meestal is het vrij eenvoudig te achterhalen op welke primaire bron een secundaire bron is gebaseerd. Deze informatie vind je op twee belangrijke plaatsen in de secundaire bron: Bibliografie of literatuurlijst. Internetlinks, in het geval van online bronnen.
De bronverwijzing kan zowel aan het begin, in het midden als aan het einde van een regel of alinea staan. De schrijver van de tekst mag zelf bepalen waar de verwijzing komt te staan, als voor de lezer maar duidelijk welke gedeelte van de tekst gebaseerd is op een andere bron.
Creëer een duidelijk conceptueel en theoretisch kader. Beoordeel de gevonden bronnen: zoek per bron de invalshoek van die specifieke bron zodat je het materiaal in de juiste context kan plaatsen. Sta kritisch tegenover internetbronnen. Geef de voorkeur aan recente bronnen en actuele inzichten.
Een voorbeeld van een geschreven primaire bron is een dagboek, maar ook labjournaals en bepaald archiefmateriaal vallen in deze categorie. Een voorbeeld van een ongeschreven primaire bron is bijvoorbeeld een vuistbijl.
Een bron is de plek waar je informatie vandaan haalt. Bijvoorbeeld een website. Bedenk wel dat niet alle bronnen betrouwbaar zijn.
Een citaat wordt altijd tussen dubbele aanhalingstekens geplaatst. Het citaat wordt gevolgd door een verwijzing tussen haakjes - achternaam auteur(s), jaartal, paginanummer(s) - of door de auteur(s) in de tekst te noemen. Let op: Een citaat wordt niet cursief geschreven.
Plaats in de tekst. Een bronvermelding kan overal geplaatst worden. Het maakt niet uit of de auteur kiest voor het begin of het eind van een paragraaf, of dat de vermelding midden in een zin geplaatst wordt. Als enige regel geldt dat het duidelijk moet zijn welke informatie uit welke bron gewonnen is.
Een verwijzing in de tekst voor een boek bevat de achternaam van de auteur, het jaartal en (indien relevant) een paginanummer. In de literatuurlijst begin je met de achternaam van de auteur, gevolgd door een komma en de initialen. Hierna komt het jaartal tussen haakjes te staan.
De algemene structuur van een verwijzing naar een boek is als volgt: Auteur, A. A., & Auteur, B. B. (jaar).Titel boek.Plaats: Uitgever.
Als je de originele bron niet kunt vinden dan moet je verwijzen naar deze bron via de andere bron. Dit noem je een indirecte verwijzing of een secundaire bron. In de verwijzing in de tekst voeg je beide auteurs toe.In de literatuurlijst plaats je alleen de door jou geraadpleegde bron.
Zodra je een bron wilt gebruiken in je scriptie, moet je een keuze maken tussen citeren of parafraseren. Hierna geef je aan waar de lezer de bron kan terugvinden. Dat is pas de daadwerkelijke bronvermelding. Vaak bestaat deze uit een korte verwijzing in de tekst en een volledige verwijzing in de literatuurlijst.
Klik aan het einde van de zin of woordgroep die u wilt citeren en klik vervolgens op het tabblad Verwijzingen in de groep Bronvermeldingen en bibliografie maken op Bronvermeldingen invoegen. Selecteer de gewenste bronvermelding in de lijst met bronvermeldingen onder Bronvermelding invoegen.
Iedere bron schrijf je eenmaal op in de literatuurlijst, ook wanneer je meerdere malen in de tekst verwijst naar dezelfde bron.
Een historische bron is elk object dat rechtstreeks informatie geeft over het verleden en zelf dus ook uit het verleden komt.
Gebruik de naam van de organisatie op de plaats van de auteur in bronvermeldingen in de literatuurlijst en verwijzingen in de tekst, indien de naam van de auteur niet wordt genoemd, maar de bron duidelijk kan worden toegeschreven aan een specifieke organisatie (zoals een persbericht van een goed doel, een rapport van ...
Een primaire bron wordt ook wel een oorspronkelijke bron genoemd, en hierin wordt bijvoorbeeld een originele, empirische studie beschreven. Een secundaire bron is een bron over een bron, bijvoorbeeld een literatuuronderzoek over die originele empirische studie.
Oude literatuur kan achterhaald zijn, daarom mag je geen bronnen ouder dan vijf jaar gebruiken.
Je kunt de DOI vinden op de eerste pagina van het artikel of op de copyright-pagina van een boek.
Een voorbeeld van een digital object identifier is 10.1006/jmbi. 1998.2354 . Hier staat "10.1006" voor de uitgever, en de letters en cijfers na de schuine streep (/) staan voor de naam van het tijdschrift of het boek, eventueel met de jaargang- en het artikelnummer of het hoofdstuk.
Als er geen DOI is, verwijs dan bij gebruik van een elektronische versie naar de URL (Uniform Resource Locator) van de publicatie. Elektronische tijdschriftartikelen zijn vaak in verschillende versies op het Internet te vinden.
Online-publicaties worden niet voorzien van een ISBN maar van een Digital Object Identifier (DOI). Het is een door de uitgever vastgelegde reeks getallen. Met behulp van dit nummer is het werk altijd terug te vinden. DOI-nummers worden gebruikt bij het citeren en bij het leggen van links op Internet.