De vertaling van de plus-que-parfait in het Nederlands is de 'voltooid verleden tijd'. Bijvoorbeeld: 'ik had gegeten'. De plus-que-parfait vormen gaat op exact dezelfde manier in het Frans: hulpwerkwoord avoir of être in de imparfait + het voltooid deelwoord.
De plus-que-parfait is een samengestelde tijd. Deze wordt gevormd met een hulpwerkwoord (de onvoltooid verleden tijd van être of avoir) plus het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Victor n'avait pas dormi. dormir, plus-que-parfait Victor had niet geslapen.
De plus-que-parfait is de verleden tijd van de voltooid tegenwoordige tijd (le passé composé). In het Nederlands heet dit de voltooid verleden tijd.
Le passé composé is de werkwoordsvorm die we in het Nederlands kennen als de voltooid tegenwoordige tijd. Een voorbeeld hiervan in het Nederlands is bijvoorbeeld: “Ik heb gelopen.” Zoals je in dit voorbeeld kunt zien bestaat de voltooid tegenwoordige tijd uit twee werkwoorden: “heb” en “gelopen”.
Het imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.
Hoe vervoeg je le passé composé? Voor het vervoegen van le passé composé heb je een hulpwerkwoord nodig (zijn of hebben) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (être/avoir) is altijd vervoegd. Kortom: le passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord.
De participe présent vertaal je in het Nederlands als onvoltooid deelwoord. Het gaat om een gebeurtenis die op dit moment plaatsvindt. Het lijkt dus enorm op de présent .
De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'. De passé composé gebruik je meer als je het hebt over een actie in het verleden.
Participe passé is de Franse benaming voor het voltooid deelwoord. Het komt voor in de passé composé en veel andere tijden. Voor het voltooid deelwoord gelden de volgende regels: Regelmatige werkwoorden op -er → er wordt é.
Wanneer gebruik je de imparfait? Je gebruikt de imparfait om een gebeurtenis of situatie uit het verleden te verwoorden. Gewoonte: Tous les jours, j'achetais une mangue. Beschrijving: Le portrait de Mona Lisa me semblait petit.
De passé récent kun je voor iets gebruiken dat heel recent in het verleden is gebeurd. Vandaar ook de naam 'récent'ð. In het Nederlands kun je het vaak vertalen met 'net' of 'zojuist'.
De imparfait wordt gevormd door -ons (aan het einde van een werkwoord dat in de “nous vorm” en in de onvoltooid tegenwoordige tijd is vervoegd) weg te laten en de volgende vervoegingen te gebruiken: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient.
Hoe vertaal en vorm je de toekomende tijd of le futur simple? Om de toekomende tijd of de futur simple te vormen, gebruik je de infinitief en de uitgangen van het werkwoord avoir. Bij de vertaling gebruik je altijd het werkwoord zullen.
Een voorbeeld zou zijn: 'Als ik tijd had zou ik een wereldreis maken. ' Vaak praat je dus over iets wat je in de toekomst zou willen doen, daarom wordt deze tijd ook wel le futur du passé genoemd. In het Nederlands heet deze tijd officieel de onvoltooid verleden verleden toekomende tijd.
Bij het maken van een passé composé gebruik je altijd een vervoeging van être of avoir. Wanneer gebruik je nu een vorm van être en wanneer gebruik je een vorm van avoir? Voor bijna alle werkwoorden kun je een vorm van avoir gebruiken.
De passé composé betekent het samengesteld verleden. "Ik heb gegeten"" is in het Frans "J'ai mangé!". Hij wordt gevormd met het hulpwerkwoord être of avoir + participe passé.
Hoe kan je deze werkwoordstijd in het Frans het best vertalen? De voorwaardelijke wijs, zo kan je deze tijd noemen. Vertalen doen we met het woordje 'zou'. Je kan deze wijs gebruiken bij een voorwaarde, hypothese of beleefdheid.
Wanneer gebruik je de gérondif? Je gebruikt de gérondif als er twee zaken tegelijkertijd plaatsvinden. Het is daarbij belangrijk dat het onderwerp van de zin in beide zinnen hetzelfde is, ook al wordt dit onderwerp in de Franse bijzin niet genoemd.
être – je serai – ik zal zijn. avoir – j'aurai – ik zal hebben.
Regelmatige werkwoorden in de passé composé
Je maakt het voltooid deelwoord van een werkwoord op -ir door -ir van het hele werkwoord af te halen en vervolgens een -i achter de stam te plakken: 'Enfin, ils ont finises devoirs' (Zij hebben eindelijk hun huiswerk afgemaakt).
Le conditionnel is de Franse 'zou'-vorm. Le conditionnel is dus de onvoltooid verleden toekomende tijd. Vaak praat je in de conditionnel over iets wat je zou doen of zou willen doen in de toekomst. “Ik zou zo graag op vakantie willen!”