Als er naar meer personen wordt verwezen, komt er een meervouds-n achter: degenen, diegenen. Degenen die nog geen kaartje hebben, kunnen dat nu ophalen.
De aanwijzende voornaamwoorden degene en diegene verwijzen in de regel naar personen. Diegene is wat nadrukkelijker dan degene.
Als diegene/degene naar meer dan één persoon verwijst, wordt er een meervouds-n geschreven. (1) Degene met de mooiste stem wordt de winnaar van 'The Voice'. (2) Ik hoop dat degenen die interesse hebben, zich aanmelden. (3a) Degenen die hun autogordel niet om hadden, kregen een waarschuwing.
De aanwijzende voornaamwoorden degene en diegene kunnen in ieder geval worden gebruikt om naar personen te verwijzen. Diegene is wat nadrukkelijker dan degene. Na degene/diegene volgt doorgaans een betrekkelijke bijzin ingeleid door die of een nabepaling met een voorzetsel. (1) Ben jij diegene die we zoeken?
Het zelfstandig gebruikte betrekkelijk voornaamwoord welke kan worden gebruikt om te verwijzen naar woorden in het meervoud of naar de-woorden in het enkelvoud. Het kan dan altijd door het betrekkelijk voornaamwoord die worden vervangen.
Het betrekkelijk voornaamwoord welke is formeel. Het is aan te bevelen om het betrekkelijk voornaamwoord die te gebruiken bij enkelvoudige de-woorden en bij meervoudige woorden. De fiets die ik een jaar geleden kocht, is al stuk.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'.
Wat of dat
Je gebruikt meestal 'wat' als het woord volgt op een onbepaald woord (iets, niets, het enige, datgene) of een bijvoeglijk naamwoord dat zelfstandig wordt gebruikt (het mooie, het leukste, het bijzondere) of als het woord verwijst naar een rangtelwoord (het eerste). Je kunt hier ook 'dat' gebruiken.
De juiste spelling is: Ik heb jou jouw auto zien parkeren. Jou is een persoonlijk voornaamwoord, jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
'Jouw' (4 letters, wel een w) is een bezittelijk voornaamwoord en verwijst dus naar bezit: 'ik heb jouw fiets geleend'. 'Jou' (3 letters, geen w) is een persoonlijk voornaamwoord en verwijst naar een persoon: 'Ik heb jou zien fietsen'.
Als bezittelijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud kan zowel de volle vorm jouw als de gereduceerde vorm je gebruikt worden. Jouw is nadrukkelijker dan je. Als er geen speciale nadruk nodig is, wordt in de praktijk vaker voor je dan voor jouw gekozen.
Hetgeen en datgene zijn geen synoniemen. Hetgeen kan wel synoniem zijn met datgene wat. Hetgeen is een betrekkelijk voornaamwoord, en verwijst dus naar iets wat voorafgaat. Hetgeen kan terugverwijzen naar een zin of een deel van een zin.
Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Datgene is een aanwijzend voornaamwoord dat verwijst naar zaken en altijd wordt gevolgd door een beperkende betrekkelijke bijzin, ingeleid door wat of een voornaamwoordelijk bijwoord met waar-, bijvoorbeeld: datgene wat, datgene waarin.
Het woord dewelke* is niet correct. In modern Nederlands gebruiken we dewelke* niet meer als vragend voornaamwoord. Voor de lunch staan er drie schotels op het menu: een vleesschotel, een visschotel en een vegetarische schotel.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Als sommige naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we sommigen. Sommige is zelfstandig gebruikt als er niet meteen een zelfstandig naamwoord op volgt en sommige ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Een aanwijzend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand. Je kunt het voor een zelfstandig naamwoord zetten. Als je verwijst naar een het-woord gebruik je dit, dat of zulk. Verwijs je naar een de-woord, dan gebruik je deze, die of zulke.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk. De collega's hebben me (mij) uitgenodigd.
Jouw = 'van jou'
Jouw duidt altijd bezit aan, bijvoorbeeld: Ik heb het jouw moeder als eerste gevraagd. (de moeder van jou) Jouw presentatie was het best.
Enig of enige is de aan te bevelen vorm als we de betekenis 'uniek, waarvan er geen tweede is' willen uitdrukken. De vorm enigst(e) is in die betekenis geen standaardtaal. Wachten was het enige wat we konden doen.
De regel voor het gebruik van hun of zij is als volgt: Je gebruikt zij als het in de zin de persoonsvorm is. Je gebruikt hun als het in de zin het meewerkend voorwerp is. Zij gaan morgen met het hele team naar een restaurant.
Voor een lijdend voorwerp gebruiken we hen. In dat geval kan hen niet vervangen worden door een combinatie met een voorzetsel. Voor een meewerkend voorwerp is hun het correcte voornaamwoord. In dat geval kan hun vervangen worden door het voorzetsel aan in combinatie met hen.
Zowel het mooiste wat als het mooiste dat is correct als het mooiste niet verwijst naar iets specifieks, maar naar iets in algemene zin. Wat is dan het gebruikelijkst. Dat is het mooiste wat / dat ons kon overkomen.