Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid. Subjectieve argumenten niet.
Empirisch argument = ervaringsfeit. Beroep op autoriteit = beroep op iemand met veel verstand van de desbetreffende zaak. Vergelijking als argument = verwijzen naar hoe het ook kan/ging/etc. Moreel argument = ontleend aan idealen of religie.
Een niet-feitelijk argument; een uitspraak met een waarde-oordeel. Een waarderend argument geeft aan wat je van iets vindt; bijvoorbeeld dat iets goed of slecht is, mooi of lelijk, gewenst of ongewenst. Over een waarderend argument kun je van mening verschillen.
Een argument is deugdelijk wanneer het geen tegenargument heeft of twijfel zaait, of als alle twijfel zaaiende of weerleggende tegenargumenten weerlegd kunnen worden door een deugdelijk argument.
Een ervaring kan gebruikt worden als een feit. We spreken dan van een empirisch argument. Iemand kan aan het woord gelaten worden die veel van het onderwerp afweet. Er wordt dus een beroep op gezag gedaan.
Esthetische argumenten (Is het verhaal mooi of verrassend geschreven?) Morele argumenten (Handelen de personages goed of slecht?) Structurele argumenten(Zit het verhaal logisch in elkaar?) Literair-historische argumenten (Zorgt het verhaal voor vernieuwing?)
Argumenten zijn objectief wanneer ze feitelijk zijn en subjectief wanneer ze een mening, een gevoel, een vermoeden of een waardeoordeel bevatten. Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd.
Een tegenargument herken je aan dezelfde signaalwoorden als die waaraan je argumenten herkent: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.
Autoriteitsargument of verkeerde autoriteit
Hierbij wordt een autoriteit gebruikt die het met het standpunt eens is, dus dan moet het ook wel waar zijn. Dit hoeft geen deskundige autoriteit te zijn. Er wordt dan ten onrechte beroep gedaan op deze autoriteit.
Realistische argumenten
Je vraagt je af of de beschrijvingen, gebeurtenissen, omstandigheden of personen overeenkomen met de werkelijkheid. Je beoordeelt dan in hoeverre een boek waarheidsgetrouw overkomt.
Een argument wordt valide genoemd wanneer het niet mogelijk is dat de premisse waar is en de conclusie onwaar is.
We onderscheiden twee soorten argumenten: de feitelijke en de waarderende. Feitelijke argumenten zijn uitspraken waarvan de schrijver/spreker weet of denkt dat ze waar zijn. Ze zijn controleerbaar. Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want als ik slaag moet ik naar een andere school (feitelijk argument).
Een drogreden is een foutief argument. Vaak lijken drogredenen aannemelijk, maar dat zijn ze niet. Een drogreden kan een fout argument zijn omdat een argumentatieschema niet goed gebruikt wordt of doordat er een discussieregel wordt overtreden.
De cirkelredenering is een veelvoorkomende drogreden
De cirkelredenering is een discussiefout waarbij iemand een argument opvoert dat gelijk is aan het standpunt. Bijvoorbeeld: Ik vind Kees geen aardige man, want ik mag hem niet zo.” of met iets meer uitgebreider.
Een feit is iets wat waar of onwaar is en wat je kunt controleren.
Een verzwegen argument is een argument dat niet direct uitgesproken wordt, maar wel een belangrijke rol speelt in de discussie. Een verzwegen argument wordt altijd als volgt geformuleerd: 'Als (argument), dan (standpunt)'.
Er zijn vier hoofdvormen die aangeven hoe een argument (de argumenten zie je hieronder in de rode vlakken) een standpunt (in zwart) kan ondersteunen.
Rationele onderbouwing
Argumenten zijn doorgaans logische onderbouwingen gebaseerd op de ratio. Daar ligt de kracht en veel mensen zijn daar ook vatbaar voor. Toch is het niet gezegd dat je op basis van rationele onderbouwing jouw gelijk krijgt of dat op basis van argumenten jouw voorstel wordt aangenomen.
Iets is objectief als het onafhankelijk is van de waarneming of voorkeuren van mensen: als er geen interpretatie bij nodig is. Dit staat tegenover subjectief.
Argumenten kunnen objectief en subjectief zijn
Dit zijn sterke argumenten, want ze zijn te controleren. Subjectieve argumenten zijn geloof, vermoedens, persoonlijke indrukken, voorspellingen, emoties en gevoel, niet algemeen aanvaarde waardeoordelen. Dit zijn dus zwakke argumenten.
Met behulp van beoordelingswoorden kan je je mening geven over het verhaal en over de personages. Over een verhaal kan je bijvoorbeeld zeggen dat het meeslepend is of dat het makkelijk leest. Over een personage kan je bijvoorbeeld zeggen dat hij/zij geheimzinnig of volwassen is.
Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert. Standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus. En om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen.