Een zenuwcel bestaat ook uit uitlopers. Deze heten axonen of dendrieten. Je noemt een uitloper een dendriet wanneer deze de impuls vervoert richting het cellichaam.
Motorische zenuwen versturen impulsen vanuit het centraal zenuwstelsel richting een effector, spier of klier. Een zenuwcel bestaat uit uitlopers. Deze heten axonen of dendrieten. Je noemt een uitloper een axon als de impuls die deze vervoerd weg gaat van het cellichaam.
Communicatie tussen zenuwcellen
Een actieve cel geeft via een axon een signaal door in de vorm van een elektrisch stroompje. Als dit elektrische stroompje het einde van het axon bereikt, leidt dit tot afgifte van bepaalde stoffen: de neurotransmitters.
Een axon, Oudgrieks: ἄξων, áxōn, as of zenuwvezel is een uitloper van een zenuwcel die elektrische impulsen geleidt.
Impulsen gaat op twee manieren door het zenuwstelsel: via elektrische signalen verplaatst een impuls zich binnen één cel, bijvoorbeeld vanuit een zintuig door een sensorisch neuron richting het ruggenmerg. De overdracht van het ene neuron naar het andere verloopt via een chemisch signaal, door neurotransmitters.
Een zenuwcel bestaat uit een cellichaam waaraan korte en langere draden zitten. Deze draden heten uitlopers of zenuwvezels. Een bundel van een groot aantal uitlopers vormt samen een zenuw. Je kunt een zenuw vergelijken met een antenne: hij vangt boodschappen op en geeft ze weer door.
Een impuls wordt veroorzaakt door depolarisatie van het membraan van de zenuwcel. Bij een depolarisatie is de lading binnen en buiten de cel veranderd. Een gedepolariseerd stukje membraan heeft binnen een positieve lading ten opzichte van de buitenkant van het celmembraan.
Sensorische zenuwcellen, ook gevoelszenuwcellen, afferente zenuwcellen, sensorische neuronen of afferente neuronen geleiden impulsen van de zenuwreceptoren en zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel. Een sensorische zenuw is een afferente gevoelszenuw.
Vanuit de hersenen (centraal zenuwstelsel) geven motorische zenuwcellen via het ruggenmerg prikkels (impulsen) af naar spieren en klieren. Ze geven bijvoorbeeld de opdracht om bepaalde spieren samen te trekken, soms bijvoorbeeld bewust (als je je ogen sluit) en meestal onbewust (als je knippert met je ogen).
De motorische zenuwcellen, efferente zenuwcellen, motoneuronen, motorneuronen, motorische neuronen of bewegingszenuwcellen zijn zenuwcellen die impulsen van het centraal zenuwstelsel naar de dwarsgestreepte spieren geleiden.
Een zenuwcel heet ook wel een neuron. Zo'n cel bestaat uit een cellichaam met een celkern en meerdere uitlopende sprieten.
Er zijn drie soorten zenuwcellen. Er zijn gevoelszenuwcellen, schakelcellen en bewegingszenuwcellen. Gevoelszenuwcellen vervoeren impulsen van een zintuigcel naar het centraal zenuwstelsel. Schakelcellen zorgen ervoor dat de impuls wordt overgedragen op andere zenuwcellen.
De bouw van het zenuwstelsel (anatomische indeling) De zintuigen registreren met behulp van de receptoren (temperatuurreceptoren, tastreceptoren, pijnreceptoren, lichtreceptoren) een prikkel. Deze prikkel wordt omgezet in een impuls en wordt doorgegeven in het zenuwstelsel.
hoofdgebieden verdeeld: 1) de grote hersenen; 2) de kleine hersenen; 3) de hersenstam en 4) het ruggenmerg. Het zenuwweefsel van het CZS kan worden verdeeld in grijze stof en witte stof.
Een axon is een uitloper van een zenuwcel. Hij geeft elektrische impulsen door en zo zorgt voor informatieoverdracht in de hersenen.
Als het pijnsignaal de hersenen bereikt, gaat deze naar de thalamus. Deze stuurt het signaal weer door naar verschillende hersenengebieden voor verwerking. Deze gebieden zoeken uit waar de pijn vandaan komt en vergelijkt deze met andere soorten pijn die ze al kennen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het centraal en het perifere zenuwstelsel. De hersenen en de ruggengraat vormen het centrale deel. Het perifere deel is de verbinding tussen het centrale stelsel, de spieren en de organen.
Als een prikkel sterker is dan de drempelwaarde, zetten zintuigcellen de prikkel om in een elektrisch signaal (impuls). Deze impulsen worden doorgegeven aan zenuwcellen, die samen zenuwen vormen. Via zenuwen worden impulsen naar het brein begeleid, waar de prikkels vervolgens verwerkt worden.
Sensorische zenuwcellen (neuronen) zenden een signaal naar het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). Interneuronen zenden een signaal naar een ander zenuwcel (neuron) binnen het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg).
De cellichamen van de bewegingszenuwcellen liggen aan de buikzijde in de grijze stof. Uitlopers van bewegingszenuwcellen verlaten het ruggenmerg aan de buikzijde in bewegingszenuwen, die komen uit in de ruggenmergszenuwen.
Gevoelszenuwcellen. Geleiden van zintuig naar centrale zenuwstelsel (CZ) Bevat 1 lange uitloper naar het cellichaam toe.
Een impuls ontstaat in een geprikkelde zintuigcel en wordt door de zenuwen naar je hersenen geleid. Daar worden de impulsen verwerkt en word je je bewust van de prikkel.
Het organisme is in staat deze prikkels uit zijn omgeving waar te nemen met speciale cellen: de zintuigcellen. Deze zintuigcellen bevinden zich vaak in speciale organen, de zintuigen. Opgevangen prikkels worden in de zintuigcellen omgezet in een soort elektrische stroompjes. Impulsen.
De weg die impulsen bij een reflex afleggen. Bestaat uit een receptor (zintuigcel), sensorische- en motorische zenuwen en een effector.