Cytoplasma of celvocht In de cel bevindt zich een vloeistof, cytoplasma genoemd, waarin alle celonderdelen liggen.
Het cytosol, ook wel de intracellulaire vloeistof genoemd, is de waterige grondvloeistof van een levende cel. In het cytosol bevinden zich ionen, eiwitten, en andere organische moleculen die nodig zijn voor de structuur en de fysiologie van de cel.
Kernplasma = vloeistof in de celkern. Kernmembraan = vliesje om de celkern.
Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
De celkern (nucleus) ligt in het cytoplasma van de cel en is het informatie- en besturingscentrum van de cel. De celkern is het organel in de cel, waarin de erfelijke informatie (DNA) is opgeslagen. Het kernmembraan (kernenvelop) om de celkern is verbonden met het membraan van het ruw endoplasmatisch reticulum (ER).
Kernplasma of karyoplasma (van Oudgrieks κάρυον karyon voor "kern" en πλάσμα plásma "vorm") of nucleoplasma is de inhoud van de celkern, die door de kernmembraan omgeven wordt. Het kernplasma is een dikke, transparante, lichtzure, colloïdale vloeistof. Het bevat het chromatine en de nucleolus (kernlichaam).
Nucleus is het Latijnse woord voor kern. De term wordt onder andere gebruikt: in de biologie, als synoniem voor celkern. in de fysica, als synoniem voor atoomkern.
Om elke cel ligt een vliesje dat ervoor zorgt dat de cel een buiten- en een binnenkant heeft. Dat vliesje kan bepaalde moleculen doorlaten van binnen naar buiten en andersom. Aan de binnenkant van elke cel zwemmen dezelfde soorten moleculen rond. Moleculen als DNA, koolhydraten, vetten en vooral heel veel eiwitten.
Een plantaardige cel is een cel zoals die bij planten en algen voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een celwand, een membraan, een laagje cytoplasma en een vacuole: de grote, centrale ruimte die gevuld is met water en opgeloste stoffen.
Een lysosoom is een organel in de cel. Lysosomen zijn met vocht gevulde blaasjes, die zorgen voor de afbraakprocessen in de cel. Het lysosoom membraan bestaat uit dubbele fosfolipiden en eiwitten, net als het celmembraan. Een cel kan enkele honderden lysosomen bevatten.
Rode bloedcellen hebben geen kern en bevatten geen DNA. Andere cellen met een kern bevatten dus wel DNA en kunnen gebruikt worden om DNA te bepalen.
Een vacuole is een blaasje gevuld met vocht, dat omgeven is door een vacuolemembraan (tonoplast) en dat zich in het cytoplasma van een cel bevindt. Dierlijke cellen bevatten vaak geen of weinig kleine vacuolen. Jonge plantaardige cellen bevatten eerst meerdere vacuolen. Deze nemen later water op en verenigen zich.
Een organel is een gespecialiseerd onderdeel van een eukaryotische cel met een bepaalde functie. Organellen zijn essentieel voor het laten verlopen van stofwisseling, het genereren van energie, het handhaven van structuur en instandhouding van het genetisch materiaal.
Een vloeistof is een stof die gemakkelijk vormveranderingen ondergaat, maar zich verzet tegen volumeverandering onder invloed van druk. Hierin onderscheiden vloeistoffen zich van vaste stoffen, die hun vorm behouden, en gassen en plasma's, die samendrukbaar zijn.
Celkern: regelt alles wat er in de cel gebeurt. De celkern is omgeven door het kernmembraam. Vacuole: blaasje gevuld met vocht. De meeste plantaardige cellen bevatten één grote vacuole.
De nucleolus vormt zich rond specifieke delen van het chromatine, namelijk het DNA dat voor ribosomaal RNA codeert, de zogenaamde rDNA-sequenties. De vorming van dit ribosomaal RNA en de assemblage ervan met r-eiwitten tot ribosomen is de voornaamste functie van de nucleolus.
Cytoplasma of celvocht
In de cel bevindt zich een vloeistof, cytoplasma genoemd, waarin alle celonderdelen liggen. Het cytoplasma is een waterige oplossing van eiwitten, mineralen en suikers, die het inwendige van de cel beschermt.
Het DNA van planten is georganiseerd in chromosomen. Cellen van een plant bevatten een specifiek aantal chromosomen. Meestal een exemplaar afkomstig van de moeder en een vergelijkbaar exemplaar, afkomstig van de vader (diploïde).
Bacteriën zijn eencellige organismen, de cellen zien er anders uit dan die van planten en dieren. Ze hebben geen celkern, het is de enige groep organismen die dat niet heeft. De chromosomen van bacteriën liggen los in het cytoplasma.
Eicellen zijn de grootste cellen in het menselijk lichaam. Ze zijn zo groot, dat ze zelfs met het blote oog te zien zijn. In contrast: een spermacel is de kleinste cel.
Ons voedsel bevat energierijke organische stoffen zoals koolhydraten, vetten en eiwitten. Deze voedingsstoffen kunnen na vertering worden opgenomen door de cel en in de vorm van glucose in mitochondriën van de cel worden verbrand.
De nucleolus bestaat uit RNA, DNA en eiwitten en bevat de moleculaire machinerie die nodig is voor de vorming van ribosomen. Ribosomen zijn grote complexen die opgebouwd zijn uit ribosomaal RNA (rRNA) en r-eiwitten. In de nucleolus worden deze moleculen gesynthetiseerd en in de juiste structuur samengebracht.
Beide cellen hebben wel een celkern. In de celkern vind je de chromosomen. De mens heeft er 46. In alle lichaamscellen van de mens vindt je dus 46 chromosomen in de celkern.
Een kernlichaampje (nucleolus) is een onderdeel van het kernplasma van de celkern. Het is een bolvormig lichaampje met een laagje er omheen met veel chromatine. Het kernlichaampje maakt ribosomaal RNA (rRNA) aan. Ribosomen zijn opgebouwd uit eiwitten en ribosomaal RNA (rRNA).