Voor de negatieve vorm van de past simple gebruik je dus did+infinitief.
In het Engels gebruik je hiervoor simpelweg het woordje not. Zinnen met to be of hulpwerkwoord Als er in een zin een vorm van to be (am / are / is) of een hulpwerkwoord (bijv. can / should / may) staat, dan maak je een ontkenning door not daarachter te zetten.
Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van 'to work' is dus de stam (work) met –ed erachter 𡪠worked.
don't betekent do not en doesn't is does not, dus het is I, you, we or they don't en he, she or it it doesn't.
De Past Simple is de Engelse term voor de verleden tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc.die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn. Het is dus eigenlijk hetzelfde als de Present Simple, alleen dan in de verleden tijd!
Past simple: I worked at the office yesterday.She worked on her project all weekend.They worked on the farm for many years.
De negatie (negative) en vragende vorm van de simple present verkrijg je door: onderwerp + hulpwerkwoord “do” + NOT + infinitief hoofdwerkwoord.
Bij he/she/it is het doesn't Bij de rest is het don't Voorbeeld: She doesn't like to do her homework. Voorbeeld: We don't like to do our homework.
Heb je bijvoorbeeld didn't (afkorting voor did not) in een zin staan, dan komt daarachter altijd het hele werkwoord (let op: zonder 'to'). Didn't geeft al aan dat het in de verleden tijd is gebeurd en daarom staat het werkwoord daarachter altijd in tegenwoordige tijd.
Vaak staan er in een zin signaal woorden die informatie geven dat de zin in de past simple/ verleden tijd staat. Voorbeelden van deze signaalwoorden zijn: yesterday, last week, last year, a long time ago, etc. Signaalwoorden kunnen vooraan of achteraan de zin staan.
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden. We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
De past simple gebruik je juist vooral als je het hebt over simpele feiten uit het verleden zonder tijdsduur: je hebt toen iets gedaan ('I walked home yesterday'). Om de past continuous te vervoegen, gebruiken we een vorm van to be (was/were) + de stam van het werkwoord en voegen we hieraan -ing toe.
De Engelse vakterm voor ontkenningen is "Negations".
Bij een vraag in de tegenwoordige tijd gebruik je Does als het onderwerp de derde persoon enkelvoud is (he, she of it) en Do bij elk ander onderwerp. Bij een zin in de verleden tijd gebruik je Did.
In de verleden tijd gebruik je did not / didn't voor het werkwoord.
Can't is een samentrekking van het woord cannot. Deze variant van 'kan niet' wordt doorgaans gebruikt in spreektaal en informele schrijftaal. Gebruik de samentrekking dus niet waar je de twee losse woorden zou gebruiken!
A negative sentence is a sentence that states that something is false. In English, we create negative sentences by adding the word 'not' after the auxiliary, or helping, verb.
To be betekent "zijn". In de tegenwoordige tijd (present simple) zijn er drie vormen: am, is en are. Ze hebben alledrie en verkorte vorm: 'm, 's en 're.
De present simple is een werkwoordstijd in het Engels die wordt gebruikt om te spreken over feiten, gewoontes en gebeurtenissen die regelmatig voorkomen of gepland zijn in de toekomst. In het Nederlands staat de present simple bekend als de onvoltooid tegenwoordige tijd.
Aantekeningen bij de simple present, derde persoon enkelvoud
In de derde persoon enkelvoud eindigt het werkwoord altijd op -s: he wants, she needs, he gives, she thinks. Ontkennende en vragende vormen gebruiken DOES (= de derde persoon van het hulpwerkwoord 'DO') + de infinitief van het werkwoord. He wants ice cream.
Past Simple passive
De Past Simple is de Onvoltooid Verleden Tijd. 1 De Past Simple wordt gebruikt bij situaties of acties die nu niet meer bestaan of kloppen. iPads were sold here. These cars were made by the thousands.
Je gebruikt de present perfect om: te zeggen dat iets in het verelden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is. (staat er wel bij wanneer dat gebeurd is dan gebruik je de simple past) te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog doorgaat.