Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
Het voltooid deelwoord is een onderdeel van de werkwoordspelling. Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-. Met een voltooid deelwoord wordt aangegeven dat iets al gebeurd is.
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord.
De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
Er is sprake van de voltooide tijd als de activiteit die het werkwoord uitdrukt al is afgerond. Je kind herkent deze werkwoordstijd aan het feit dat er een voltooid deelwoord en een hulpwerkwoord in de zin staan.
de onvoltooid verleden tijd (of imperfectum): hij woonde, hij kwam; de voltooid tegenwoordige tijd (of perfectum): hij heeft gewoond, hij is gekomen; de voltooid verleden tijd (of plusquamperfectum): hij had gewoond, hij was gekomen.
Regel 1. Voeg bij regelmatige werkwoorden de uitgang -t aan de stam toe als de verleden tijd eindigt op -te(n). Voeg de uitgang -d toe als de verleden tijd eindigt op -de(n). Voeg geen extra -t of -d toe als de stam al eindigt op een -t of -d.
Regelmatige werkwoorden
Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Verder wordt de onvoltooid verleden tijd gebruikt om een gewoonte, een werking van onbepaalde duur of een terugkerende gebeurtenis uit het verleden te beschrijven. De voltooid tegenwoordige tijd wordt gebruikt om een los feit, een incidentele gebeurtenis te beschrijven.
Als het onderwerp enkelvoud is, is de persoonsvorm dat ook.Hij loopt, de mensen schreeuwden, ik fiets.Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets al is gebeurd.
'Voltooid' betekent dat iets al gebeurd is in het verleden en dat de activiteit nu klaar is.
De verleden tijd verschilt van de tegenwoordige tijd door een vervoeging (-de of -te) achter de stam of door een verandering van de klinker in de werkwoordsstam. Het verschil tussen de voltooide en onvoltooide tijd is dat er bij de voltooide tijd niet alleen een persoonsvorm in de zin staat.
Ezelsbruggetjes. Er bestaan verschillende ezelsbruggetjes om de (belangrijkste) koppelwerkwoorden te onthouden: ZWoBBeLS + HDV(ideo): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. HoeD Van ZWoBBeLS: Heten, Dunken, Voorkomen, Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen.
Koppelwerkwoorden 'koppelen' het onderwerp aan een toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap. Het gaat er bij koppelwerkwoorden dus altijd om dat het onderwerp iets ís. De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door aan de stam van het werkwoord een uitgang toe te voegen. Voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) zijn: ik werk, jij denkt, hij gaat, wij wandelen, jullie eten, zij dromen.
Wanneer gebruik je heb/had? Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt).
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz.
ik douchte, wij douchten. ik heb gedoucht. de gedouchte man.
Vervoeging: ik verhuis, jij verhuist, hij verhuist, wij verhuizen. ik verhuisde, wij verhuisden. ik ben verhuisd.
De koppelwerkwoorden zijn ZWaBBeLS + HDV: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. Het koppelwerkwoord 'koppelt' een bepaalde eigenschap, functie of toestand aan het onderwerp. Bijvoorbeeld: 'Zij is directeur geweest'. Deze zin heeft twee werkwoorden: 'is' en 'geweest'.