Voorbeeld: Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen).
Toch kan een argumentatieschema juist dienen om de structuur van een standpunt met argumenten duidelijk te maken. Je begint in een argumentatieschema altijd met het bovenste vakje. Hier zet je het standpunt neer. Vervolgens komen onder dit standpunt de argumenten te staan.
Inleiding (Kop)
Zo is het voor de lezer logisch wanneer je de stelling introduceert. Nadat je de stelling expliciet genoemd hebt, vertel je aan de lezer wat jouw standpunt is. Je vertelt dus of je voor of tegen de stelling bent. Tot slot besteed je in de inleiding aandacht aan wat jij gaat doen in dit betoog.
doet ter zake en ondersteunt je standpunt op een constructieve manier; weerlegt mogelijke tegenargumenten; is belangrijk en dwingend zodat de tegenpartij het niet zomaar naast zich kan neerleggen.
Reden, verklaring, argument
Signaalwoorden: omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden.
Om aan je lezer of toehoorder duidelijk te maken dat je een standpunt of argument geeft, kun je gebruik maken van zogenaamde indicatoren. Dit zijn woorden of stukjes zin waarmee je een uiting benoemt (standpunt) of een verband aangeeft tussen twee uitingen (argument).
Hier leggen we je uit wat een drogreden is! Een drogreden is een foutief argument. Vaak lijken drogredenen aannemelijk, maar dat zijn ze niet. Een drogreden kan een fout argument zijn omdat een argumentatieschema niet goed gebruikt wordt of doordat er een discussieregel wordt overtreden.
In een argumentatiestructuur wordt op een rijtje gezet welke argumenten allemaal gebruikt worden door een schrijver in een betoog. Je maakt dus een overzicht van de argumenten die iemand gebruikt.
Een mening is wat iemand vindt van iets. Met een mening kun je het eens zijn of oneens. Een mening kun je onderbouwen met argumenten. Een argument geeft aan waarom je een bepaalde mening hebt.
Met argumenten probeert een schrijver zijn standpunt te onderbouwen. Je onderscheidt feitelijke en niet-feitelijke argumenten. Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
het tegenargument zelfst. naamw. Verbuigingen: tegenargumenten een argument dat men tegen iets inbrengt Voorbeeld: `Ik was niet onder de indruk van zijn tegenargumenten.
Hoe leer je signaalwoorden? Het eerste wat ik je kan vertellen is dat het stampen, stampen, stampen en herhalen, herhalen, herhalen is. Wat ik vaak doe is dat ik de woordenlijst erbij pak en de woorden een keer overschrijf op papier. Dit zorgt ervoor dat de woorden al in mijn hoofd komen.
Goede argumenten voldoen aan twee eisen: Een goed argument is juist. Dat wil zeggen: het is waar wat je zegt. Een goed argument is daarnaast geldig: het gaat over het onderwerp van het meningsverschil en niet over iets anders.
Een mening is wat je van iets vindt. Met een mening kun je het eens zijn of oneens. Met een argument geef je aan waarom je iets vindt. Argumenten herken je aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk en immers.
dus, kortom, concluderend, samenvattend, hieruit volgt, uiteindelijk, hieruit kunnen we afleiden, samengevat, alles bij elkaar, met andere woorden, al met al, alles overziend.
Realistische argumenten
Je vraagt je af of de beschrijvingen, gebeurtenissen, omstandigheden of personen overeenkomen met de werkelijkheid. Je beoordeelt dan in hoeverre een boek waarheidsgetrouw overkomt.
Standpunten. Hoe jij tegen een onderwerp aankijkt, wat jouw mening daarover is, dat noem je je standpunt. Soms zeg je dat erbij: ik vind ..., volgens mij ..., maar vaak ook niet en moet de luisteraar/lezer maar snappen dat dit een persoonlijk standpunt is.
Argumenten over de gevoelens die de tekst bij de lezer oproept (emotieve argumenten). Raakt het verhaal je? Hoe komt de sfeer van het verhaal over? Je gebruikt in je argumentatie bijvoorbeeld woorden als beklemmend, meeslepend, fascinerend, aangrijpend, verrassend, ontroerend.
Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid. Subjectieve argumenten niet.
Een feit moet met objectieve waarnemingen vastgesteld en getoetst kunnen worden (zie het artikel wetenschappelijke methode). Echter, het doen van de waarneming is subjectief en afhankelijk van persoonsgebonden factoren, zoals perspectief, voorkeur, nauwkeurigheid, tijdigheid, compleetheid en omstandigheden.