Onregelmatige werkwoorden hebben een afwijkende vorm voor de past simple (de verleden tijd), en de present perfect en de past perfect (waarin je het voltooid deelwoord moet gebruiken). Om de verschillende vormen te leren, kun je ze het best uit je hoofd leren en vaak oefenen.
werkwoord dat bij de vervoeging* wisselingen van klinkers* en/of medeklinkers* vertoont. Voorbeelden: lopen - liep - gelopen; brengen - bracht - gebracht. Als de vervoeging buiten de klinkerwisseling regelmatig verloopt, wordt een onregelmatig werkwoord ook sterk werkwoord genoemd.
Onregelmatige werkwoorden (irregular verbs) zijn werkwoorden die in de verleden tijd (past simple) of in de voltooide tijd (perfect tense) geen –ed achter het woord krijgen, maar een onregelmatige vervoeging hebben. Zo wordt ring bijvoorbeeld 'rang' en have wordt 'had' .
Werkwoorden leren door te bewegen
Probeer dan eens om de rijtjes van werkwoorden al bewegend te leren. Ga bijvoorbeeld trampoline of touwtje springen terwijl je de vervoegingen van het werkwoord être hardop zegt. Of bedenk zelf een manier om al bewegend de werkwoorden in je hoofd te krijgen.
Deze werkwoorden noemen we ook wel sterke werkwoorden. We hebben ook 11 volledig onregelmatige werkwoorden.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Onregelmatige werkwoorden zijn vaak primaire acties, lichaamsbewegingen en dergelijke. Werkwoorden die veel gebruikt worden hebben een betekenis waar veel behoefte aan is. Dat verklaart ook waarom sterke werkwoorden ook veel synoniemen en varianten hebben.
Het Nederlands kent van oudsher twee types werkwoordvervoegingen: het sterke type (lopen, liep, gelopen) en het zwakke type (wandelen, wandelde, gewandeld). Daarnaast hebben een aantal werkwoorden een onregelmatige vervoeging: ze zijn niet van oorsprong sterk, maar ze hebben ook geen regelmatige zwakke vervoeging.
Deze werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n) en het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: werken – werkte – gewerkt. spelen – speelde – gespeeld.
Onregelmatig betekent niet strokend met het grootste deel of verwacht patroon. Het is het tegengestelde van regelmatig. Het kan verwijzen naar: Onregelmatige meervoudsvormen, meervoudsvormen die tot stand komen op basis van grammaticale procedures die niet tot regelmatige meervoudsvorming behoren.
Werkwoordspelling leren is lastig, omdat spelling op verschillende principes en strategieën om het toe te passen zijn gebaseerd. Deze principes zijn niet altijd logisch en consequent. De strategieën die kinderen vervolgens gebruiken zijn vaak niet de juiste strategieën.
Voor het aanleren van de werkwoordspelling worden in het onderwijs – vaak in combinatie – twee instructieprincipes gebruikt: de algoritmische werkwijze en de analogiemethode. Bij de analogiemethode leren leerlingen werkwoorden vervoegen aan de hand van voorbeelden in verschillende categorieën.
Voor het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de presens moet eerst bepaald worden wat de stam is. De stam wordt ook de 'ik-vorm' genoemd, omdat hij gelijk is aan de vorm van het werkwoord dat wordt gebruikt bij de persoon 'ik'. De stam van regelmatige werkwoorden is in principe de infinitief min -en.
Want moet je zeggen 'ik wilde gisteren vroeg naar bed' of 'ik wou gisteren vroeg naar bed'? Deze zinnen zijn allebei goed, maar er is een betekenisverschil. 'Wou' is informeel, 'wilde' is formeler. In schrijftaal heeft 'wilde' de voorkeur, in spreektaal kun je beide varianten hanteren.
Ik hou en ik houd zijn allebei correct. Zowel in gesproken als in geschreven taal is ik hou de gewone vorm. De vorm met -d komt vooral voor in formelere geschreven taal. Zij is de vrouw van wie ik hou / ik houd.
U kunt en u kan zijn allebei correct. In Nederland wordt u kan informeler en in geschreven taal minder verzorgd gevonden dan u kunt. In België wordt het gebruik van u kan niet als informeel beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn willen en zullen: u wilt / u wil, u zult / u zal.
Een woord eindigt dus op dt als de ik-vorm op een d eindigt en de hoofdpersoon een extra t verdient, net als bij 'hij loopt'. Maar let op: 'je' erachter zegt niet alles! Veel mensen denken: als 'je' achter het werkwoord staat, krijgt het werkwoord geen t. Dat is niet altijd juist.
Een andere manier om te bepalen of een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord met een d of een t moet worden gespeld is door het te verlengen met een -e. Op deze manier is aan de uitspraak meestal te horen of er een t of een d geschreven moet worden: gezakt > gezakte; geleefd > geleefde, etc.
Voor zowel voor jonge kinderen als volwassenen blijkt slaap (of om precies te zijn, slaapconsolidatie) een positief effect te hebben op het onthouden van nieuwe woorden. Het werkt zelfs als je een spreekwoordelijk uiltje knapt; een dutje van slechts 6 minuten maakt al dat je geleerde woorden beter herinnert.
Met dit boek leer je alle trucs, waarmee je elke taal snel en efficiënt kunt leren - veel sneller dan je ooit had kunnen dromen: Je leert, hoe je nieuwe woorden correct onthoudt, hoe je woorden tot drie keer sneller onthoudt door van associaties gebruik te maken en hoe je ze.
Je kunt een taal leren door zelfstudie te doen. Door taalboeken te kopen of door een online cursus te doen. Dit heeft voor- en nadelen. Voordeel is dat je het op je eigen moment kunt doen.