De infinitief is de onbepaalde wijs van een werkwoord, ofwel de vorm die niet vervoegd is naar persoon (dat is namelijk de persoonsvorm) of tijd (voltooid of tegenwoordig deelwoord).
Onder de 'stam' wordt de basisvorm van een werkwoord verstaan, waarvan de vervoegde vormen zijn afgeleid. De stam van het werkwoord is in de meeste gevallen gelijk aan het 'hele werkwoord' (de infinitief) minus -(e)n. De stam van lopen is loop, de stam van gaan is ga.
De hele werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud. Ze eindigen meestal op en en soms op n. Voor het hele werkwoord kun je bijna altijd Ik kan zetten. Ik kan fietsen.
De infinitief - ook wel onbepaalde wijs genoemd - is grofweg gezegd het werkwoord zoals u het in een woordenboek zou opzoeken: onvervoegd. Dus de infinitief van competing is (to) compete en de infinitief van excused is (to) excuse. Dit geldt voor vrijwel alle werkwoorden.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
Zinnen met “werkwoord + TO” of “werkwoord + FOR”: Wanneer je in een zin een werkwoord hebt, gevolgd door “to”, dan gebruik je een infinitive. Wanneer je in een zin een werkwoord hebt, gevolgd door “for”, dan gebruik je een gerund.
'Te + infinitief' en 'aan het + infinitief'
Als voor een werkwoord het woord 'te' of de woordgroep 'aan het' staat, weet je dat het werkwoord een infinitief is.
Het hele werkwoord is spelen. Er gebeurt iets. Het sneeuwt buiten. Het hele werkwoord is sneeuwen.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Hoe vind je de stam van een werkwoord? De stam van een werkwoord vind je in nagenoeg alle gevallen door van het hele werkwoord -en af te halen. Wat je na het weghalen van -en overhoudt, is de stam. De stam van worden is word, de stam van houden is houd, de stam van draaien is draai, enz.
Zwakke werkwoorden
Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een t of een d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd). Dus: gefietst, want in de verleden tijd is het: fietsten.
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden. De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet. Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Tussen een artikel en een substantief, wanneer bedoeld wordt: 'iets dat gedaan moet worden', bijvoorbeeld: 'de te winnen prijs'
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
De Gerund bestaat uit het hele werkwoord gevolgd door 'ing'. Je gebruikt de Gerund als zelfstandig naamwoord bij vaste uitdrukkingen, na een voorzetsel en na bepaalde werkwoorden.
De toekomende tijd (future tense) is eigenlijk helemaal geen aparte tijd, maar gewoon een vorm van de tegenwoordige of verleden tijd. Je maakt hem door shall/will of would toe te voegen. En ook de Present Simple en de Continuous worden gebruikt om de toekomst te beschrijven.