Onregelmatige werkwoorden (irregular verbs) zijn werkwoorden die in de verleden tijd (past simple) of in de voltooide tijd (perfect tense) geen –ed achter het woord krijgen, maar een onregelmatige vervoeging hebben. Zo wordt ring bijvoorbeeld 'rang' en have wordt 'had' .
werkwoord dat bij de vervoeging* wisselingen van klinkers* en/of medeklinkers* vertoont. Voorbeelden: lopen - liep - gelopen; brengen - bracht - gebracht. Als de vervoeging buiten de klinkerwisseling regelmatig verloopt, wordt een onregelmatig werkwoord ook sterk werkwoord genoemd.
In het Engels hebben onregelmatige werkwoorden een afwijkende vorm voor de past simple (de verleden tijd), de present perfect en de past perfect (waarbij je het voltooid deelwoord gebruikt). Als je de verschillende vormen wilt onthouden kun je ze het best uit je hoofd leren en vaak oefenen.
Er zijn officieel 470 onregelmatige werkwoorden in de Engelse taal. Hiervan hoef je er gelukkig maar 60 te leren.
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.
Onregelmatige werkwoorden (irregular verbs) zijn werkwoorden die in de verleden tijd (past simple) of in de voltooide tijd (perfect tense) geen –ed achter het woord krijgen, maar een onregelmatige vervoeging hebben. Zo wordt ring bijvoorbeeld 'rang' en have wordt 'had' .
De Past Simple is de Engelse term voor de verleden tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn. Het is dus eigenlijk hetzelfde als de Present Simple, alleen dan in de verleden tijd!
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
In het Engels staan de belangrijkste delen van de zin vaak in een vaste volgorde: onderwerp - gezegde - lijdend voorwerp. I hit the ball.
Onregelmatige werkwoorden hebben een afwijkende vorm voor de past simple (de verleden tijd), en de present perfect en de past perfect (waarin je het voltooid deelwoord moet gebruiken). Om de verschillende vormen te leren, kun je ze het best uit je hoofd leren en vaak oefenen.
Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, vervoeg je volgens de Nederlandse regels. Ze krijgen dus de uitgangen -t en -en in de tegenwoordige tijd (streamt, streamen), -de(n) of -te(n) in de verleden tijd (streamde, mixte) en -d of -t in het voltooid deelwoord (gestreamd, gemixt).
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden. De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Onregelmatig betekent niet strokend met het grootste deel of verwacht patroon. Het is het tegengestelde van regelmatig. Het kan verwijzen naar: Onregelmatige meervoudsvormen, meervoudsvormen die tot stand komen op basis van grammaticale procedures die niet tot regelmatige meervoudsvorming behoren.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.
Het maakt niet uit of je het over I, you, we of they hebt: je schrijft altijd -ed achter de stam. Belangrijke uitzonderingen zijn: Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter: - to bake: We baked a delicious cake yesterday.
Er zijn verschillende werkwoordstijden die gemaakt worden met behulp van het werkwoord 'to be': de present continuous, de past continuous, de present perfect en de past perfect.
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die: iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.” iets zeggen over het verleden wat nu nog van belang is.
Om de past continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk een vervoeging van to be (was of were) + werkwoord met -ing erachter. Het werkt ongeveer hetzelfde als de present continuous, het enige verschil is dat je bij de past continuous de verleden tijd van het werkwoord to be gebruikt.
Je moet altijd voor de Present perfect kiezen als de tijd van een handeling niet belangrijk of niet gespecificeerd is. Je moet altijd de Simple past kiezen als de bijzonderheden over de tijd of de plaats waarop een handeling plaatsvond gegeven zijn of verzocht worden.
Onregelmatige werkwoorden zijn vaak primaire acties, lichaamsbewegingen en dergelijke. Werkwoorden die veel gebruikt worden hebben een betekenis waar veel behoefte aan is. Dat verklaart ook waarom sterke werkwoorden ook veel synoniemen en varianten hebben.
Dan is de persoonsvorm het werkwoord dat het verst vooraan in de zin staat. Je kunt de persoonsvorm ook op andere manieren herkennen: Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm meestal vooraan te staan. Dit geldt niet voor zinnen die al beginnen met een vraagwoord, zoals waar, wanneer, waarom, enz..
Het werkwoord willen is onregelmatig. Bij de meeste werkwoorden krijgt de vorm van de tegenwoordige tijd voor de derde persoon enkelvoud de uitgang -t: hij loopt, ze helpt, het gaat, men ziet. De werkwoorden willen, zullen, mogen en kunnen zijn echter uitzonderingen op de regel, evenals het werkwoord zijn (hij is).