Vaak zeggen ze iets over het werkwoord; over de manier waarop iets gebeurde. De meeste bijwoorden worden gemaakt vanuit bijvoeglijk naamwoorden (beautiful, slow etc.) en kan je herkennen aan de uitgang –ly (beautifully, slowly etc.), op een paar uitzonderingen na (hier komen we verder in dit artikel op terug).
Hoe vorm je 'un adverbe'?
We verklapten al dat 'un adverbe' nooit vervoegd wordt en dus onveranderlijk is. Hoe kan je 'un adverbe' herkennen en hoe kan het zelf vormen? Heel simpel, je neemt gewoon de vrouwelijke vorm van het adjectief en voegt hier -ment aan toe. Let op: er zijn ook uitzonderingen op deze regel!
Een bijwoord of adverbe kan iets zeggen over een ander bijwoord, een bijvoegelijk naamwoord of een werkwoord.Een adjectief gaat meer zeggen over een zelfstandig naamwoord. Een adjectief wordt ook gebruikt bij être of een koppelwerkwoord.
Voorbeelden van dit soort bijwoorden zijn: yesterday, next weekend, tomorrow, at school, at home etc. Deze bijwoorden maken duidelijk waar en wanneer iets plaatsvindt. In het Engels staat een bijwoord van tijd meestal aan het einde van de zin: I bought new trousers for my brother last week.
Een bijwoord, l'adverbe, lijkt op een bijvoeglijk naamwoord, l'adjectif. Een bijwoord verduidelijkt of beschrijft een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
'adjectives' zijn bijvoeglijke naamwoorden en 'adverbs' zijn bijwoorden.
Een bijwoord zegt iets over een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord of over een plaats of tijd. In de zin uit het voorbeeld ('hij danst mooi') zegt 'mooi' wat over 'danst', een werkwoord.
Bijwoorden gebruik je in een zin om extra informatie toe te voegen over hoe, wat of wanneer. Meestal voegen bijwoorden die informatie toe aan het werkwoord in de zin, maar soms ook aan een bijvoeglijke naamwoord of aan een ander bijwoord.
Het bijwoord (Latijn: adverbium) is een woordsoort in de taalkundige benoeming. Het zegt iets over een willekeurig ander element van de zin dat geen zelfstandig naamwoord is.
Een bijvoeglijk naamwoord in het Engels is een woord dat iets zegt over een ander woord. In het engels noem je een bijvoeglijk naamwoord een adjective. Bijvoorbeeld: 'The tasty cake was baked by my lovely aunt'. In deze zin zijn 'tasty' en 'lovely' bijvoeglijk naamwoorden.
De adverbe vormen
Het Frans zou geen Frans zijn als er geen uitzonderingen op de regel waren. Als het bijvoeglijk naamwoord op een klinker eindigt, valt de -e die je toevoegt aan de vrouwelijke vorm weg. Dus: vrai > vraiment.
Het adjectif is een bijvoegelijk naamwoord. Het wordt bijgevoegd bij een zelfstandig naamwoord of bij een voornaamwoord.
Een bijvoeglijk naamwoord (adjective) gebruiken we om iemand of iets te omschrijven. Met een bijwoord (adverb) kan dat ook.
Sommige bijwoorden staan op zichzelf , zoals: beaucoup (veel), très (zeer, erg, heel), bien (goed), mal (slecht); andere bijwoorden zijn afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord, en eindigen dan op - ment.
De volgende woordsoorten worden onderscheiden: werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, telwoorden, voegwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels.
Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes. Je kunt zeggen: “Sam gaat naar huis. Hij is ziek.” Met een voegwoord koppel je deze zinnen aan elkaar: “Sam gaat naar huis, want hij is ziek.” Het tweede stuk van de zin geeft de reden aan van het eerste stuk.
Bijwoord. (tijdrekening) morgen: de eerstvolgende dag na vandaag.
Wat is een bijvoeglijk naamwoord? Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Vaak staat een bijvoeglijk naamwoord direct voor een zelfstandig naamwoord. Voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden zijn: 'oude', 'mooie', 'warme', 'zielige' en 'lieve'.
Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden. Om de Present Simple te vormen, gebruik je altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'walk' of 'visit'), maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je daar nog een –s aan toe! En nu jij!
L'adjectif verbal (het werkwoordelijk bijvoeglijk naamwoord) is een bijvoeglijk naamwoord op basis van een werkwoord. Het wordt op dezelfde manier gevormd als het onvoltooid deelwoord (eindigend op -ant).
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor. Ze vormen meestal het begin van een woordgroep: aan de muur, in de kast, op donderdag, uit gewoonte, voor jou, enz.