Avoir is het werkwoord hebben Être is het werkwoord zijn Als je wilt zeggen: Ik ben Piet, gebruik je een vorm van het werkwoord être (zijn). Het wordt dan: Je suis Piet Als je wilt zeggen: Ik heb een moeder, gebruik je het werkwoord avoir (hebben). Het wordt dan: J'ai une mère.
Dus, wat bepaalt of "avoir" of "être" gebruikt moet worden met deze werkwoorden? Het korte antwoord is hun transitiviteit. Als het werkwoord gebruikt wordt zonder een lijdend voorwerp, dan zal het het hulpwerkwoord "être" hebben, en als het een lijdend voorwerp heeft , dan zal het het hulpwerkwoord "avoir" hebben.
'Ik ben 25 jaar' lukt bijvoorbeeld niet met être (zijn). Daarvoor gebruiken de Fransen avoir (hebben): j'ai 25 ans. Etre als hulpwerkwoord in passé composé In de passé composé (de voltooid verleden tijd) wordt meestal het hulpwerkwoord avoir gebruikt (voorbeeld: j'ai mangé – ik heb gegeten).
De 'avoir' regel speciaal
Het voltooid deelwoord dat vervoegd wordt met 'avoir' krijgt meestal geen uitgang. Maar als het lijdend voorwerp eerder in de zin staat dan het voltooid deelwoord, dan richt dit laatste zich naar het geslacht en getal van het lijdendvoorwerp. Bijvoorbeeld: Elle a acheté la maison?
Laten we beginnen met het werkwoord 'avoir', wat 'hebben' betekent in het Nederlands. Het werkwoord rijtje hiervan is als volgt: Ik heb: J'ai.
Laten we het samen bekijken: Ik (je suis) - entree (ingang) Jij (tu es) - sortie (uitgang) Hij/Zij/Het (il/elle/on est) - fenêtre (venster) Wij (nous sommes) - porte (deur) Jullie (vous êtes) - allée (gangpad) Zij (ils/elles sont) - clé (sleutel) Dus, als je bijvoorbeeld wilt zeggen "Ik ben aangekomen," gebruik je het ...
'Avoir' wordt gebruikt voor transitieve werkwoorden (dat wil zeggen, werkwoorden die een lijdend voorwerp hebben) . Voorbeelden zijn 'Manger', 'Voir', 'Regarder' en 'Lancer'. 'Être' wordt gebruikt voor intransitieve werkwoorden (dat wil zeggen, werkwoorden die geen lijdend voorwerp hebben), met name werkwoorden van beweging. Voorbeelden zijn 'Venir', 'Aller', 'Rester' en 'Sortir'.
De meeste woorden krijgen avoir in de passé composé , bijvoorbeeld 'ik speelde' wordt j'ai joué. Alle reflexieve werkwoorden in het Frans krijgen être - dit zijn werkwoorden die je bij jezelf doet (bijvoorbeeld je me suis habillé). Er zijn maar weinig andere werkwoorden in het Frans die être in de voltooide tijd krijgen, maar het is belangrijk om ze te leren.
In het Nederlands hebben we geen onbepaald lidwoord meervoud, dus die vertaal je niet. Je weet of iets mannelijk of vrouwelijk is door het lidwoord. La is vrouwelijk en le is mannelijk. Un gebruik je voor mannelijke woorden (met als lidwoord le, dus), une gebruik je als het woord vrouwelijk is (met lidwoord la).
Avoir = hebben, bezitten
Je hebt een blauwe voiture. Ik heb een blauwe auto.
Je kunt aan de uitgang van het zelfstandig naamwoord zien of het mannelijk of vrouwelijk is. Zo zijn bijvoorbeeld woorden die eindigen op -eau altijd mannelijk (zoals 'le bureau'), en woorden die eindigen op -esse altijd vrouwelijk. Kijk daarom altijd naar de uitgang van het woord als je Franse lidwoorden zoekt.
Deel / Tweet / Pin Me! Finir is een regulier -ir werkwoord. Let op dat het hulpwerkwoord meestal avoir is . Met être verandert de betekenis in "over" of "has-been."
In de meeste gevallen is het gebruikte hulpwerkwoord avoir. Echter, verschillende intransitieve werkwoorden, zoals aller (gaan), vereisen in plaats daarvan het hulpwerkwoord être .
er zijn de 13 hoofdwerkwoorden die altijd etre hebben, en deze kunnen worden onthouden met het acroniem MRS VANDERTRAMP ( mourir, rester, sortir, venir, aller, naitre, afdalingre, entrer, rentrer, tomber, retourner, arriver, monter, partir ).
Welk werkwoord het ook is, het hulpwerkwoord is consistent voor alle samengestelde vervoegingen: avoir-werkwoorden nemen altijd avoir als hun hulpwerkwoord voor alle samengestelde tijden en modi, terwijl être-werkwoorden altijd être nemen . Er zijn echter een paar werkwoorden die beide hulpwerkwoorden kunnen nemen, afhankelijk van hoe ze worden gebruikt: lees meer.
Fatiguer, 'moe worden', wordt in samengestelde tijden met avoir vervoegd . Om echter een toestand van vermoeidheid of uitputting te beschrijven, wordt het in de juiste tijd of wijze gebruikt: être fatigué.
In de passé simple worden werkwoorden eindigend op -IR (finir voltooien, sortir uitgaan et cetera) en de meeste werkwoorden eindigend op -RE (prendre nemen, faire doen/maken, dire zeggen) als volgt vervoegd: -is, -is, -it, -îmes, -îtes, -irent.
“Êtes,” “sont,” en “sommes,” zijn allemaal vormen van het werkwoord “ être ,” wat in het Engels “zijn” betekent.
Être betekent 'zijn'. We gebruiken het veel om onze nationaliteit of ons beroep te noemen, of om mensen en dingen te beschrijven. Avoir betekent 'hebben'. We gebruiken het om onze leeftijd te noemen (anders dan in het Nederlands, dat daarvoor het werkwoord 'zijn' gebruikt), of om te praten over dingen die we bezitten.
Le passé composé = avoir(/être) + voltooid deelwoord. Als we weer teruggaan naar het eerdergenoemde voorbeeld: “ik heb gelopen,” weten we nu dat het werkwoord lopen wordt vervoegd met avoir.
De imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.