Gebruik passé composé De passé composé, ofwel de voltooid tegenwoordige tijd, gebruik je voor een eenmalige gebeurtenis die in het verleden heeft plaatsgevonden en nu is afgelopen. Een voorbeeld in het Nederlands is 'Ik heb gisteren mijn huiswerk gemaakt.
Le passé composé = avoir(/être) + voltooid deelwoord. Als we weer teruggaan naar het eerdergenoemde voorbeeld: “ik heb gelopen,” weten we nu dat het werkwoord lopen wordt vervoegd met avoir.
De passé composé gebruik je meer als je het hebt over een actie in het verleden. Bijvoorbeeld: 'Ik heb tv gekeken'. In het frans is dit: 'j'ai regardé télévision'.
De passé composé betekent het samengesteld verleden. "Ik heb gegeten"" is in het Frans "J'ai mangé!". Hij wordt gevormd met het hulpwerkwoord être of avoir + participe passé.
Bij het maken van een passé composé gebruik je altijd een vervoeging van être of avoir. Wanneer gebruik je nu een vorm van être en wanneer gebruik je een vorm van avoir? Voor bijna alle werkwoorden kun je een vorm van avoir gebruiken.
J'ai mangé en je suis allé
Het is namelijk heel makkelijk: vertaal het gewoon woord voor woord en het komt in meer dan 99 van de 100 gevallen helemaal goed. Behalve dan natuurlijk met een paar uitzonderingen, waarvan dit er een is: ik ben geweest = j'ai été.
De imparfait wordt meer voor beschrijvingen in het verleden gebruikt. De passé composé wordt vaker gebruikt voor plotse acties in het verleden. Meer over het belangrijkste verschil tussen deze 2 verleden tijden in het Frans ontdek je via deze video!
De passé composé met als hulpwerkwoord être (zijn)
Vaak worden de werkwoorden die een beweging uitdrukken met être vervoegd. Bijvoorbeeld: arriver, entrer, rentrer, partir ... Bovendien worden alle wederkerende werkwoorden (met se) met être vervoegd in de passé composé.
Je vormt le passé composé met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord. In het Frans gebruik je altijd een vorm van 'être' (zijn) of 'avoir' (hebben) als hulpwerkwoord. Dus: le passé composé = avoir/être + voltooid deelwoord. Bij de meeste voltooid deelwoorden gebruik je avoir als hulpwerkwoord.
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met be-, -her, ver- of ont-. Met een voltooid deelwoord wordt aangegeven dat iets al gebeurd is. Het is belangrijk om te weten dat iets is afgerond wanneer er een voltooid deelwoord gebruikt wordt.
De imparfait wordt gevormd door -ons (aan het einde van een werkwoord dat in de “nous vorm” en in de onvoltooid tegenwoordige tijd is vervoegd) weg te laten en de volgende vervoegingen te gebruiken: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient.
De meest voorkomende werkwoorden zijn is, was en zijn - allemaal varianten dus van het werkwoord zijn. Als je die varianten samenneemt, en alleen naar de onvervoegde vorm van het werkwoord kijkt, dan zijn de meest voorkomende werkwoorden - na zijn - hebben, gaan, kunnen, moeten en zeggen.
De plus-que-parfait is een samengestelde tijd. Deze wordt gevormd met een hulpwerkwoord (de onvoltooid verleden tijd van être of avoir) plus het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Victor n'avait pas dormi.
Een voorbeeld zou zijn: 'Als ik tijd had zou ik een wereldreis maken. ' Vaak praat je dus over iets wat je in de toekomst zou willen doen, daarom wordt deze tijd ook wel le futur du passé genoemd. In het Nederlands heet deze tijd officieel de onvoltooid verleden verleden toekomende tijd.
De plus-que-parfait is de verleden tijd van de voltooid tegenwoordige tijd (le passé composé). In het Nederlands heet dit de voltooid verleden tijd.
Participe passé is de Franse benaming voor het voltooid deelwoord. Het komt voor in de passé composé en veel andere tijden. Voor het voltooid deelwoord gelden de volgende regels: Regelmatige werkwoorden op -er → er wordt é.
ik douchte, wij douchten. ik heb gedoucht. de gedouchte man.
Erfde - geërfd is de normale vervoeging van erven. Georven komt ook voor, maar is niet helemaal neutraal. Sommige woordenboeken noemen ook de sterke vervoeging orf - georven. Orf is wat ongebruikelijk, maar georven komt geregeld voor.
De passé simple wordt gebruikt voor het beschrijven van specifieke of voltooide handelingen in het verleden. Deze tijd is formeel en literair, en wordt bijna uitsluitend in boeken gebruikt. In gesproken Frans wordt voor handelingen in het verleden doorgaans de passé composé gebruikt.