Het product van twee of meerdere getallen krijg je door deze getallen met elkaar te vermenigvuldigen.
Een vermenigvuldiging heet in de wiskunde een product. Een deling heet in de wiskunde een quotiënt. Als je 2 getallen bij elkaar optelt dan heet dat in de wiskunde een som. Als je 2 getallen van elkaar aftrekt dan heet dat in de wiskunde het verschil.
De som van de getallen 2 en 6 is 8 en het product van 2 en 6 is 12.
Het product van 4 en 5 is dus 4x5=20. Eigenlijk vraag je dus: "Wat is de som van 20?" Maar je hebt minstens twee getallen nodig wanneer je wilt optellen.
Wat betekent het begrip product? Het product is de uitkomst van een vermenigvuldiging. Een vermenigvuldiging is een keersom. De uitkomst van deze som is 6.
3/4 deel = 75 % 1 geheel = 100 %
Een product in economische zin is alles wat kan worden aangeboden op de markt om aan een wens of behoefte van een klant te voldoen. Een product kan daarbij een tastbaar goed zijn, zoals een artikel in een winkel, maar ook een dienst, digitaal product of een werk.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
Antwoord. 68×37−125:5=2491 dus antwoord b. Denk aan de volgorde van de bewerkingen! Vragen naar aanleiding van dit antwoord?
Een breuk bestaat uit een teller en een noemer die door een breukstreep gescheiden worden. Bij het vermenigvuldigen van breuken gebruik je de volgende regel: breuk · breuk= teller · teller noemer · noemer.
Een getal is de weergave van een hoeveelheid in cijfers, bijvoorbeeld: 1, 6, 10, 97, 108, 10.899. Een getal kan uit een of meer cijfers zijn samengesteld, maar kan ook andere tekens bevatten, bijvoorbeeld: 1/4; 0,8; 4,5; 3,1415.
*De product-som-methode. * Deze manier gebruik je als de opgave bestaat uit 3 variabelen, bijvoorbeeld: *x2 +* 4x + 2. Daarbij zoek je twee getallen die bij elkaar opgeteld het getal voor de x zijn en met elkaar vermenigvuldigd het laatste getal wat je er bij optelt.
Het maalteken, de vermenigvuldigingspunt en de asterisk (sterretje) worden alle drie weergegeven met de asterisk. Daar waar geen expliciet vermenigvuldigingsteken staat, wordt dat ook niet toegevoegd.
De 2 getallen die je bij elkaar optelt of aftrekt, noem je termen. De uitkomst van een vermenigvuldiging noemen we een product, van een deling een quotiënt. De 2 getallen die je met elkaar vermenigvuldigt, noemen we de factoren.
In de wiskunde is een quotiënt het resultaat van een deling. Het quotiënt van twee gehele getallen is bij gewone deling een rationaal getal. Bij geheeltallige deling van gehele getallen is het quotiënt steeds een geheel getal, namelijk het aantal keren dat de deler in het deeltal bevat is.
7 ÷ 8 of 7/8 =.875 Ik zet nog wel een 0 voor de komma zodat duidelijk is waar de punt achter de komma staat 0.875.
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
Half is de benaming voor het breukgetal 1/2 (½), dus een gedeeld door twee. Half is iets als het in twee gelijke delen wordt gesplitst. Bij zelfstandig gebruik zegt men de helft. In het Nederlands zegt men "anderhalf" voor het getal 1½ en niet "een en een half".
In de wiskunde is een product het resultaat van een vermenigvuldiging of een uitdrukking die de vermenigvuldiging van de factoren laat zien. De volgorde waarin reële- of complexe getallen worden vermenigvuldigd heeft geen invloed op het product. Dit staat bekend als de commutatieve eigenschap van vermenigvuldiging.
Een product bestaat namelijk uit meer dan alleen tastbare eigenschappen. Een product omvat alles wat op de markt kan worden aangeboden om aandacht te trekken, klanten te werven en te voldoen aan wensen en behoeften. Zo heeft een product naast een tastbare waarde ook een abstracte waarde.
Voorbeelden van producten zijn: een auto, een boek, een CD, vastgoed, het verstrekken van een krediet, een smartphone, elektriciteit, het vervoeren van een persoon door een taxichauffeur, ingebouwde kasten, het repareren van een fiets door een fietsmaker, …
Van procent naar breuk
Stel dat 1% een honderdste deel is (1/100), dan zou 30% dus 30×1/100 zijn = 30/100. Om deze breuk te vereenvoudigen kan je kind de teller en de noemer delen door hetzelfde getal.
Zo'n 100e deel heet een procent, aangeduid met %. De helft, 1/2, is dus 50%. Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%.
Begrip van breuken is vooral nodig om te kunnen redeneren met verhoudingen, kommagetallen en procenten en ook om de samenhang daartussen te kunnen begrijpen. breuken een verhouding van twee getallen weergeven (kerninzicht breuk als verhouding).